112
Verlichting
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars,
■ bestuurdersinformatiecentrum,
■ afeerverlichting,
■ sterrenhemel.
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden
wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
■ binnenverlichting
■ instrumentenverlichting (alleen
wanneer het donker is)
■ sfeerverlichting
■ sterrenhemel
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
Padverlichting
De koplampen, achterlichten, achter‐
uitrijlichten en kentekenverlichting
blijven een instelbare tijd branden
wanneer u de auto verlaat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen
2. contactsleutel verwijderen
3. bestuurdersportier openen
4. richtingaanwijzerhendel naar u
toe trekken
5. bestuurdersportier sluiten
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 100.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
Ontlaadbeveiliging accu
Laadfunctie afgestemd op accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbare laadstroom en een op‐
timale vermogensverdeling van de
dynamo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld: