3. Machine- en bedieningselementen
Aandrijfwielen
De aandrijfwielen zijn op de zeskantige
wielassen gezet. Ze worden met borg-
klips (1) die door de naaf-wielasboring
gestoken zijn, op hun plaats gehouden.
De wielas is per kant voorzien van 1
bevestigingsboring, de aandrijfwielna-
ven (2) zijn voorzien van steeds 2 bo-
ringen (voor borgklips). Door de aandrijf-
wielen op de wielas te verschuiven kan
de gewenste spoorbreedte worden in-
gesteld.
W
Veerbeugel van de borgclip in
rijrichting naar achteren wij-
zend monteren en na het om-
klappen de veerbeugel vast laten klik-
ken.
J
UItgave 03.95
Sneeuwkettingen
Bij het gebruik van sneeuwkettingen
moeten de aanwijzingen van de fabri-
kant worden opgevolgd. Let erop dat de
machineonderdelen vrij kunnen bewe-
gen.
Eenassige tractor 3500
23