174
Verzorging van de auto
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Schakel na het corrigeren van de
bandenspanning het contact in en se‐
lecteer de bijbehorende instelling op
het overzicht bandenspanningswaar‐
den op het DIC. Status belading van
auto 3 174.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
Voorzichtig
Bij wijzigingen aan het banden‐
spanningscontrolesysteem
(TPMS) door anderen dan mede‐
werkers van een erkende werk‐
plaats kan de bevoegdheid tot ge‐
bruik van het systeem nietig wor‐
den.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐
denspanning in alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier
onderhoud van de banden door de
bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien
van een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven ban‐
denspanning hebben.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 81.
Ga als volgt naar het overzicht ban‐
denspanningswaarden:
■ Druk op de toets MENU om het
Boordinformatiemenu te selecte‐
ren.
■ Draai aan het stelwiel om het ban‐
denspanningscontrolesysteem te
selecteren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u als
bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het Driver Informa‐
tion Center. Bij het detecteren van
een te lage bandenspanning brandt
controlelampje A 3 79.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.