Instructies voor keuze van de bekabeling:
Voor het leggen van meerdere intrinsiekveili-
ge circuits in een meeraderige kabel, moet
par. 12 van de EN 60079-14; VDE
0165/8.98 worden aangehouden.
Let erop dat de radiale dikte van de isolatie
van een ader bij algemeen gebruikelijke iso-
latiematerialen, zoals bijv. polyethyleen,
een minimale dikte van 0,2 mm hebben. De
diameter van de afzonderlijke ader van een
soepel kabel mag niet kleiner dan 0,1 mm
zijn. Splijten van de aderuiteinden moet,
bijv. m.b.v. adereindhulzen, worden voorko-
men.
Niet gebruikte kabelwartels moeten met blin-
de pluggen worden afgesloten.
Bij aansluiting via 2 afzonderlijke kabels
kan een extra kabelwartel worden gemon-
teerd.
E
i
/
A
+11 –12
Scheidingsschakelversterker
Fig. 11 ⋅ Elektrische aansluitingen
Achterzijde
(B)
(A)
A
B
+41 –42
+51 –52
conform EN 50227
Toebehoren:
Kabelwartel M20 x 1,5
Zwart: bestelnr. 1400-6985
Blauw: bestelnr. 1400-6986
Adapter M20 x 1,5 naar 1/2" NPT:
Aluminium poedergecoat
3.2.1 Scheidingsschakelversterker
Bij het gebruik van de inductieve eindscha-
kelaars moeten in het uitgangscircuit bijbe-
horende scheidingsschakelversterkers wor-
den opgenomen. Deze moeten, om de be-
drijfszekerheid van de klepstandsteller te
waarborgen, aan de grenswaarden voor
het stuurstroomcircuit conform Namur vol-
doen. Bij de opstelling in een explosiege-
vaarlijke installatie moeten de geldende be-
palingen worden aangehouden.
Uitvoering met standmelder
E
i
/
A
+81 –82
+11 –12
+
–
6 ... 24 V DC
magneetventiel
Voedingsspannings-meetversterker
Elektrische aansluitingen
Bestelnr. 0310-2149
G
E
i
+31 –32
A
+
–
alleen voor standmelder
EB 8355-1 NL
27