11
Koelmiddellek
Controleer de binnenkant van de unit op koelmiddellekken.
Probeer eventuele koelmiddellekken te repareren. Raadpleeg
uw plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te verhelpen.
Raak geen koelmiddel aan dat uit de aansluitingen van de
koelmiddelleidingen is gelekt. Anders kunt u vrieswonden
oplopen.
12 Olielek
Controleer de compressor op olielekken. Probeer eventuele
olielekken te repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u
er niet in slaagt het lek te verhelpen.
13 Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit niet
belemmerd is door papier, karton of iets anders.
14 Hoeveelheid extra koelmiddel
De bij te vullen hoeveelheid koelmiddel moet worden vermeld op
het bijgevoegde label "Bijgevuld koelmiddel" en aangebracht op
de achterkant van het voorpaneel.
15 Installatiedatum en lokale instelling
Schrijf de installatiedatum op de sticker op de achterkant van het
bovenste voorpaneel overeenkomstig EN60335-2-40 en noteer
ook de lokale instelling(en).
15.2. Controlefunctie en lokale instellingen
De werking van de buitenunit kan verder worden vastgelegd door
middel van lokale instellingen. Naast het uitvoeren van lokale
instellingen, kunnen ook de actuele bedrijfsparameters van de unit
worden bevestigd.
Bij de relevante Controlestand (stand 1) en Lokale instelstand (stand
2) worden de instellingen in detail uitgelegd. Meer informatie over
toegang tot de instellingen, wijzigen van de waarden en bevestigen
vindt u in
"13. Lokale instellingen uitvoeren" op pagina
hoofdstuk vindt u ook een voorbeeld van een instelling. Controleer
deze procedure voordat u naar de onderstaande instellingen gaat, ze
controleert of wijzigt.
Zodra de standaardsituatie van de segmentenaanduiding is
bevestigd (zie
"13. Lokale instellingen uitvoeren" op pagina
u naar stand 1 en stand 2 gaan.
De instellingen worden ingevoerd in de master-buitenunit.
15.2.1. Stand 1
Stand 1 kan worden gebruikt voor het controleren van de actuele
situatie van de buitenunit. U kunt tevens de inhoud van sommige
lokale instellingen controleren.
Hierna vindt u een verklaring van de instellingen in stand 1.
[1-0]=
geeft aan of de gecontroleerde unit een master-, slave
1- of slave 2-unit is
Geen aanduiding=onbepaalde situatie
0=buitenunit is master-unit
1=buitenunit is slave 1-unit
2=buitenunit is slave 2-unit
Master, slave 1 en slave 2 zijn relevant bij systeem-
configuraties met meerdere buitenunits. De logica van
de unit bepaalt welke buitenunit master, slave 1 of
slave 2 is.
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-
unit worden ingevoerd.
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
38
[1-1]=
[1-2]=
29. In dat
29), kunt
[1-5]=
[1-6]=
[1-10]=
[1-13]=
[1-17]=
[1-18]=
geeft de status van de geluidsarme werking aan
1=unit staat momenteel in de geluidsarme werking
0=unit werkt momenteel niet in de geluidsarme
werking
De geluidsarme werking beperkt het door de unit
geproduceerde geluid in vergelijking met de nominale
bedrijfsomstandigheden.
De geluidsarme werking kan worden ingesteld in stand
2. De geluidsarme werking van het buitenunitsysteem
kan op twee manieren worden ingesteld.
Bij de eerste manier wordt de geluidsarme werking door
middel van een lokale instelling 's nachts ingeschakeld.
De unit werkt gedurende de geselecteerde tijdsduur in
de geluidsarme stand.
Bij de tweede manier wordt de geluidsarme werking op
basis van een externe input ingeschakeld. Hiervoor is
een optioneel accessoire vereist.
geeft de status van de werking met stroomverbruik-
begrenzing aan
1=unit werkt momenteel met stroomverbruik-
begrenzing
0=unit werkt momenteel niet met stroomverbruik-
begrenzing
De werking met stroomverbruikbegrenzing verlaagt het
stroomverbruik van de unit in vergelijking met de
nominale bedrijfsomstandigheden.
De werking met stroomverbruikbegrenzing kan worden
ingesteld in stand 2. De werking met stroomverbruik-
begrenzing van het buitenunitsysteem kan op twee
manieren worden ingesteld.
Bij de eerste manier wordt het stroomverbruik begrensd
door middel van een lokale instelling. De unit werkt dan
altijd met de geselecteerde begrenzing van het
stroomverbruik.
Bij de tweede manier wordt het stroomverbruik
begrensd op basis van een externe input. Hiervoor is
een optioneel accessoire vereist.
geeft de actuele T
streefparameterpositie aan
e
Zie
"15.3. Energiesparen en optimale werking" op
pagina 41
voor meer informatie over de inhoud van
deze waarde
geeft de actuele T
streefparameterpositie aan
c
Zie
"15.3. Energiesparen en optimale werking" op
pagina 41
voor meer informatie over de inhoud van
deze waarde
geeft het totaal aantal aangesloten binnenunits aan
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal
geïnstalleerde binnenunits overeenstemt met het totaal
aantal door het systeem herkende binnenunits. Als dit
niet het geval is, controleer dan de communicatie-
bedrading tussen de buiten- en binnenunits (F1/F2-
communicatieleiding).
geeft het totaal aantal aangesloten buitenunits aan (in
geval van systeem met meerdere buitenunits).
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal
geïnstalleerde buitenunits overeenstemt met het totaal
aantal door het systeem herkende buitenunits. Als dit
niet het geval is, controleer dan de communicatie-
bedrading tussen de buitenunits onderling (Q1/Q2-
communicatieleiding).
geeft de recentste storingscode aan.
geeft de storingscode van de op 1 na laatste
storingscode aan.
RXYQQ8~20T7Y1B
VRV IV-Systeem airconditioner
4P345099-3C – 2015.02