7. Inbedrijfstelling
Instelling van de aanbouwhoogte in de late bemesting
ü
De machine is aan het hoogste koppelpunt van de bovenste hefarm aan de tractor aangebouwd.
ü
De onderste hefarm van de tractor is aan het bovenste koppelpunt voor onderste hefarmen
van de machine aangebouwd.
u
Aanbouwhoogten A en B (boven gewas) uit de strooitabel bepalen.
u
Aanbouwhoogten A en B plus het gewas vergelijken met de maximaal toegestane
aanbouwhoogten voor (V) en achter (H).
Afb. 26: Aanbouwpositie en -hoogte in de late bemesting
u
Wanneer de hefhoogte van de tractor desalniettemin niet volstaat om de gewenste
aanbouwhoogte in te stellen: het onderste koppelpunt voor onderste hefarmen van de machine
gebruiken.
In principe geldt:
•
A + gewas ≤ V: max. 730
•
B + gewas ≤ H: max. 830
56
5902921
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2