Aanbouwhoogte in de normale bemesting instellen
ü
De machine is aan het hoogste koppelpunt van de bovenste hefarm aan de tractor aangebouwd.
ü
De onderste hefarm van de tractor is aan het bovenste koppelpunt voor onderste hefarmen van
de machine aangebouwd.
u
Aanbouwhoogten A en B (boven gewas) uit de strooitabel bepalen.
u
Aanbouwhoogten A en B plus het gewas vergelijken met de maximaal toegestane
aanbouwhoogten voor (V) en achter (H).
Afb. 25: Aanbouwpositie en -hoogte in de normale bemesting
u
Wanneer in de normale bemesting de machine de maximaal toegestane aanbouwhoogte
overschrijdt of de aanbouwhoogte A en B niet meer bereikt kan worden: Machine volgens de
waarden voor late bemesting aanbouwen.
In principe geldt:
•
A + gewas ≤ V: max. 850
•
B + gewas ≤ H: max. 850
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
5902921
7. Inbedrijfstelling
55