4.3.4. Netsmoorspoel
Een externe netsmoorspoel (optie) voor de frequentieregelaar wordt aanbevolen in de volgende gevallen:
D e impedantie van inkomende voeding is laag of de maximale kortsluitstroom is te hoog.
LET OP Voor IP20 bouwgrootte 8 zal het ingangsstroomniveau variëren afhankelijk van de voedingsimpedantie. Er moet minimaal
een netsmoorspoel van 1% worden geïnstalleerd. Het installeren van een 4% netsmoorspoel helpt verder bij het minimaliseren van
harmonische stroomvervorming en de totale stroomniveaus. Er zijn 1% en 4% netsmoorspoelen van Invertek beschikbaar.
D e voedingsspanning is zwak en dipt regelmatig of valt kortstondig compleet weg.
E r wordt een ongebalanceerd voedingssysteem gebruikt (driefasige aandrijvingen) waarbij de onbalans van de
voedingsspanning tijdens belastingbedrijf de ontworpen 3% van de Optidrive overschrijdt.
D e voedingsspanning is afkomstig van een railsysteem met koolborstels zoals bij bovenloopkranen.
In alle andere installaties worden netsmoorspoelen aangeraden om de regelaar te beschermen tegen spanningsfluctuaties.
4.4. 1-fase voeding aansluiten op een 3-fasen ODP-2 frequentieregelaar
The Optidrive ODP-2 frequentieregelaar heeft de mogelijkheid om een 3-fasen (voedingsspanning) ODP-2 frequentieregelaar aan
te sluiten op een 1-fase voedingsspanning. De voorwaarde is wel dat de belasting maximaal 50% is van het nominale vermogen van
de frequentieregelaar.
Voorbeeld: typenummer ODP-2-64450-3KF4N kan bij een 1-fase voedingsspanning, 380 – 480V, een maximale stroom van 45A leveren.
1-fase voedingsspanning moet worden aangesloten op de klemmen L1 en L2 van de frequentieregelaar.
4.5. Gebruik van een DC-voeding of gemeenschappelijke DC-bus
De Optidrive ODP-2 modellen bieden de mogelijkheid om een gelijkpanning rechtstreeks op de DC-bus aan te sluiten. Raadpleeg
uw lokale Invertek dealer voor meer informatie.
4.6. Aansluiten motor op de frequentieregelaar
D e frequentieregelaar stuurt een puls gemoduleerd spanningssignaal (PWM) uit. Voor motoren die niet geschikt zijn voor
frequentieregelaars zijn extra maatregelen noodzakelijk. Een sinusuitgangsfilter of een motorsmoorspoel moet dan worden
toegepast. Neem voor meer informatie contact op met uw leverancier.
D e motor moet worden aangesloten op de klemmen U, V, en W d.m.v. een afgeschermde 3- of 4-aderige kabel. Wanneer
er een 3-aderige kabel wordt gebruikt moet de afscherming worden gebruikt als aardingsgeleider. Let hierbij wel op dat de
doorsnede van de afscherming minimaal gelijk is aan de doorsnede van een van de fasen en dat het materiaal ook gelijk is. Bij
een 4-aderige motorkabel moet de doorsnede van de aardleider minimaal gelijk zijn aan de doorsnede van een van de fasen en
het materiaal moet ook gelijk zijn.
I nstalleer nooit een mechanische of elektromechanische schakelaar tussen de frequentieregelaar en de motor. Wanneer een lokale
isolator dicht bij de motor is geinstalleerd, moet deze worden vergrendeld met het besturingscircuit van de frequentieregelaar om
ervoor te zorgen dat de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld wanneer de motor wordt geisoleerd.
O m te voldoen aan de Europese EMC-richtlijnen, moet een geschikte afgeschermde kabel worden gebruikt. Gevlochten of
"twisted" type afgeschermde kabel waarbij het scherm ten minste 85% van het kabeloppervlak beslaat, en moet zijn ontworpen
met een lage impedantie voor HF-signalen. Installatie in een geschikte stalen of koperen buis is over het algemeen ook
acceptabel.
De aardklem van de motor moet zijn verbonden met een van de aardklemmen van de regelaar. Dit zorgt voor een pad met een lage
impedantie richting de regelaar voor de common mode stroom. Voor de motorkabel moet een afgeschermde EMC kabel gebruikt
worden en deze moet d.m.v. EMC wartels/beugels, met een zo laag mogelijke weerstand voor hoge frequenties, aan aarde
worden gelegd. Zie voor meer informatie hoofdstuk 4. 1 3. Installatie volgens EMC richtlijnen op pagina 28.
4.7. Aansluiten motorklemmenbox
Standaard kortsluitanker motoren zijn gewikkeld voor een bepaalde spanning (spoelspanning). Dit wordt weergegeven op het
typeplaatje van de motor (laagste spanning van de twee). De spoelspanning tezamen met de voedingsspanning bepalen of de
motor in ster of in driehoek moet worden gezet. In ster moet altijd de hoogste voedingspanning worden gekozen.
Voedingsspanning
230
400 / 460
575
400
575
www.invertekdrives.com
Motorspanning
230 / 400
400 / 690
575 / 1000
230 / 400
330 / 575
Aansluitingen
Driehoek
∆
Ster
⅄
Versie 3.07 | Optidrive P2 Gebruikershandleiding | 23
4