Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht/grootlicht, de dagrijver‐
lichting en de zijmarkeringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 27.
Dagrijlicht 3 99.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Grootlicht
Verlichting
Ertegen duwen om van dimlicht op
grootlicht over te schakelen.
Eraan trekken om het grootlicht uit te
schakelen.
Grootlichtassistentie 3 97.
Grootlichtassistentie
Eenmaal geactiveerd schakelt de
grootlichtassistentie het grootlicht
automatisch in en uit, afhankelijk van
de rijsnelheid en de door de camera
in de voorruit gedetecteerde voorwer‐
pen. Dit geeft de beste lichtverdeling
voor de bestuurder in elke situatie
zonder dat andere weggebruikers
verblind raken.
In de volgende gevallen wordt het
grootlicht uitgeschakeld:
● rijden in stadsverkeer
● sneeuw of mist
● mistachterlicht ingeschakeld
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Verblindingsvrij grootlicht voor
matrix-led-koplampen 3 99.
97