9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in
gevaar.
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor
gebruik door slechts één persoon
tegelijk.
Kinderveiligheidssysteem 3 48.
Alle onderdelen van het veiligheids‐
gordelsysteem regelmatig op schade,
verontreiniging en juiste werking
controleren.
Beschadigde onderdelen laten
vervangen. Na een aanrijding de
veiligheidsgordels en de veiligheids‐
gordelspanners door een werkplaats
laten vervangen.
Let op
Controleer of de veiligheidsgordels
niet zijn beschadigd door schoenen
of scherpe voorwerpen of verstrikt
zijn. Voorkom dat er vuil in de oprol‐
automaten terecht komt.
Let op
Gebruik bij het omdoen van de
veiligheidsgordel het gordelslot van
de betreffende veiligheidsgordel om
te zorgen dat deze goed kan
werken.
Gordelwaarschuwing
Elke stoel is voorzien van een gordel‐
verklikker, aangeduid met een contro‐
lelampje X op de dakconsole, voor
elke stoel één.
Gordelverklikker 3 79.
Gordelkrachtbegrenzers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de gordels
tijdens een botsing geleidelijk worden
ontspannen.
Stoelen, veiligheidssystemen
Gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor‐
stoelen en de veiligheidsgordels van
de beide buitenste achterstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐
tale botsing, of een aanrijding van
achteren of tegen de zijkant strakge‐
trokken.
9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van veilig‐
heidsgordels) kan de veiligheids‐
gordelspanners in werking stellen.
9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels)
kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan het continu bran‐
dende controlelampje v.
Airbag en veiligheidsgordelspan‐
ners3 80
39