8.2
MONTEREN EN DEMONTEREN VAN DE MACHINE
8.2.1
ALGEMENE INSTRUCTIES
De luchtdruk van de banden van de tractor moet overeenkomstig de gegevens van de tractorfabrikant
worden ingesteld.
Onder zwaardere toepassingsomstandigheden kunnen extra wielgewichten een voordeel hebben. De
specificaties van de tractorfabrikant moeten in acht worden genomen.
De tractor moet aan de voorzijde met voldoende ballastgewicht worden uitgerust, om de
bestuurbaarheid en de remwerking te waarborgen. Minstens 20% van het lege voertuiggewicht moet
op de vooras rusten.
De hefbalken moeten links en rechts op dezelfde hoogte ingesteld en geblokkeerd worden.
De machine moet aan de standaard trekstangen worden gemonteerd.
De stickers aan de machine en de specificaties van de tractorfabrikant moeten in acht worden
genomen.
Bij het achteruitrijden met de tractor is bijzondere omzichtigheid geboden. Het is verboden zich
tussen tractor en de machine te bevinden.
8.2.2
PARKEERREM
Met behulp van de parkeerrem wordt de machine tegen
wegrollen beveiligd. Deze moet met name tijdens het
afkoppelen worden aangetrokken.
Om de parkeerrem aan te trekken, wordt de kruk (zie Afbeelding
14) rechtsom gedraaid. Voor het losmaken wordt deze linksom
gedraaid.
8.2.3
AANKOPPELEN
De tractortrekstangen moeten tegen het zijdelings slingeren worden
vergrendeld zodat ze tijdens het rijden niet beginnen te zwenken.
De machine wordt aan de trekstangen van de tractor aangesloten, deze
zijn conform CAT 3N genormeerd. Dit betekent dat de kogels een
zijdelingse afstand van 825 mm hebben. De breedte van de kogel
bedraagt 45 mm.
Het persluchtremsysteem (indien beschikbaar) wordt aangesloten.
Als aan de machine een persluchtremsysteem beschikbaar is, moet de
voorgespannen tractor met een persluchtremsysteem zijn uitgerust en
deze moet voor het gebruik worden gekoppeld. Anders kunnen er
onverwachte toestanden aan het persluchtsysteem ontstaan, die zware
schade aan de chassisas kunnen veroorzaken.
LET OP!
Volgorde bij het aansluiten van het persluchtremsysteem in acht nemen! Eerst de gele, daarna
de rode remleiding aankoppelen.
De wielblokken worden verwijderd en in de daarvoor bestemde houder gehangen.
De parkeerrem wordt losgezet.
De hydraulische slangen worden op 3 dubbelwerkende stuurapparaten aangesloten.
20
Afbeelding 14: symboolbeeld
Afbeelding 15