tot het kompas aangeeft dat de sonde in oost-
westpositie is.
Figuur 9.9: Sondediepte berekenen
Berekeningsmethode
Lokaliseer de sonde. Verplaats de kabelzoeker voor de
sonde en, met de antenne nog steeds in lijn, verhoog de
gevoeligheid om de piek van het ghost-signaal te
zoeken. Verplaats de kabelzoeker naar achter de sonde
en zorg dat het blad van de kabelzoeker altijd in lijn is
met de sonde. Zoek de nulposities A en B (zie Figuur
8.10). Meet de afstand ertussen en vermenigvuldig dit
met 0,7 om een geschatte dieptemeting te verkrijgen.
Flexitrace
De FlexiTrace is een traceerbaar met plastic bedekte
duwpees van glasvezel met draadgeleiders die gebruikt
wordt voor het lokaliseren van niet-metalen pijpleidingen
met een kleine diameter tot een diepte van 3 meter. De
FlexiTrace kan in een pijpleiding of leiding geplaatst
worden met een interne diameter van slechts 9 mm en
heeft een minimale buigradius van 250 mm. Batterijen
zijn
niet
nodig,
omdat
Radiodetection zender moet worden aangesloten.
De FlexiTrace heeft een maximaal vermogen van 1W.
Als u gebruik maakt van de FlexiTrace met een Tx-5- of
TX-10-zender van Radiodetection, moet de uitvoerlimiet
ingesteld worden op 1W in het menu MAX P en de
uitvoerspanningslimiet op LOW in het menu MAX V.
WAARSCHUWING!
instructies voor de Tx-5 of Tx-10 hierboven kan ertoe leiden
dat de tip van de FlexiTrace te warm wordt om aan te raken,
wat kan leiden tot persoonlijke verwondingen of schade aan
de apparatuur.
De FlexiTrace kan in twee modi gebruikt worden: Sonde-
modus of Lijnmodus. In sondemodus wordt alleen de top
van de FlexiTrace bekrachtigd. In lijnmodus wordt niet
de top maar de duwpees van signaal voorzien.
Om
een
sonde
te
zenderaansluitingen aan op de aansluitbouten van de
© 2021 Radiodetection Ltd
de
FlexiTrace
op
Het niet opvolgen van de
gebruiken
sluit
u
FlexiTrace. Omdat de aansluitbouten van de FlexiTrace
geen kleurcode hebben, maakt het niet uit op welke
bouten de aansluitingen aangesloten worden. Om de
FlexiTrace in lijnmodus te gebruiken, sluit u de rode
zenderaansluiting aan op één of beide FlexiTrace-
aansluitbouten en sluit u de zware zenderaansluiting
aan op een geschikte grondverbinding.
Figuur 9.10: FlexiTrace
9.7 Stethoscopen
Wanneer moet u een stethoscoop
gebruiken
Soms is het niet mogelijk een tang te gebruiken rond een
kabel door ruimtegebrek of onbereikbaarheid. Er kan
dan een stethoscoopantenne gebruikt worden in plaats
van een ontvangsttang voor het identificeren van de
doelkabel(s).
Hoe een stethoscoop te gebruiken
Plug de stethoscoop in de accessoireaansluiting op de
kabelzoeker. Druk de holle kant tegen iedere kabel om
een maximum signaal te detecteren.
Beschikbare stethoscopen
een
Grote stethoscoopantenne
De grote stethoscoopantenne, die ingeplugd wordt in de
accessoireaansluiting
gebruikt voor kabelidentificatie in situaties waar de kabel
blootligt. Het is vooral handig voor het identificeren van
zware kabels die in een blad liggen waar het niet
mogelijk is een tang te plaatsen. De bolle detectorkop
aan het uiteinde van de geïsoleerde, flexibele
zwanenhals wordt stevig tegen de te identificeren kabel
geplaatst. Als er een aantal kabels is, geeft de
stethoscoopantenne de sterkste respons van de kabel
waarop het zendersignaal is toegepast.
Kleine stethoscoopantenne
De kleine stethoscoopantenne heeft een holle kop van
25 mm aan het uiteinde van een aansluitkabel van 2m.
De kleine stethoscoop kan in een verlengstang gedraaid
worden of gebruikt worden aan het uiteinde van
verschillende verlengstangen die samengevoegd zijn
beide
voor het identificeren van anders onbereikbare kleine
kabels.
40mm
40mm
van
de
kabelzoeker,
8mm
wordt
40