Sondes worden gemarkeerd met hun zenderfrequentie.
Zorg ervoor dat de middelen voor het voortstuwen van
de sonde beschikbaar zijn, samen met de juiste fittingen
en koppelingen.
Voorbereiding
Plaats een nieuwe batterij in de sonde. Er moet aan het
begin van iedere dag een nieuwe batterij of een net
opgeladen batterij gebruikt worden, en bij voorkeur bij
aanvang van iedere nieuwe taak.
Controleer voor het plaatsen van de sonde of de sonde
en de kabelzoeker op dezelfde frequentie zitten en
correct werken. Om dit te doen plaatst u de sonde op de
grond op een afstand van de kabelzoeker die
vergelijkbaar is met de nominale diepte van de sonde.
Richt de kabelzoeker op de sonde met de antenne in lijn
met
de
sonde
(het
kabelzoeker gebruiken voor het lokaliseren van een lijn)
en controleer of de balkgrafiekmeting hoger is dan 50%
van de maximale gevoeligheid.
Een sonde voortduwen
Sondes hebben aan het ene uiteinde een draad voor het
aansluiten op afvoerslangen, of op andere apparaten
voor het plaatsen en duwen van de sonde door een
afvoer of leiding. Sondes kunnen door afvoerleidingen
drijven aan het eind van een duwpees en drijfmiddelen
zijn verkrijgbaar voor het bevestigen op de rioolsonde en
supersonde. Sondes kunnen vastgemaakt worden aan
hogedrukspuiten of vergelijkbare apparaten die gebruikt
worden voor het reinigen, onderhouden en inspecteren
van afvoerleidingen. Sondes die gebruikt worden in
ondergrondse booroperaties die normaal in de boorkop
zitten achter het boorstuk.
Lokaliseren en traceren van een
sonde
Plaats de sonde in de afvoer- of leidingingang en
lokaliseer hem als hij nog in zicht is. Houd de
kabelzoeker verticaal direct over de sonde met de
antenne
in
lijn
met
kabelzoekergevoeligheid
balkgrafiekmeting tussen 60 en 80% is.
De sonde straalt een piekveld vanaf het midden van de
as uit met een ghost-signaal aan ieder uiteinde van de
piek. Verplaats de kabelzoeker iets naar achter en
vervolgens voor de as van de sonde om de ghost-
signalen te detecteren. Het opsporen van de twee ghost-
signalen
bevestigt
de
kabelzoekergevoeligheid om de ghost-signalen te
verliezen, maar nog steeds een duidelijke piekrespons
te krijgen direct boven de sonde. De gevoeligheid van
de kabelzoeker is nu ingesteld op het traceren van de
leiding of afvoer, tenzij de afstand tussen de sonde en
kabelzoeker wijzigt.
Duw de sonde drie stappen verder in de afvoer of leiding
en stop. Plaats de kabelzoeker over de vermoedelijke
positie van de sonde. Pas het gevoeligheidsniveau niet
aan.
© 2021 Radiodetection Ltd
tegenovergestelde
van
de
sonde.
Pas
aan,
zodat
lokalisatie.
Verlaag
Figuur 9.7 Sonde-installatie
Een sonde lokaliseren:
de
1
Verplaats de kabelzoeker naar voor en achter en
stop als de balkgrafiek een piek weergeeft. U kunt
het kompas op het scherm gebruiken om het blad
van de kabelzoeker gelijk te brengen met de richting
van de sonde.
2
Draai de kabelzoeker alsof het blad op een spil
staat. Stop als de balkgrafiek een piek weergeeft.
Figuur 9.8 Een sonde lokaliseren
de
3
Verplaats de kabelzoeker van links naar rechts tot
de
de balkgrafiek een piek weergeeft.
4
Herhaal 1, 2 en 3 met de antenne verticaal en
rustend op of net boven de grond. De kabelzoeker
moet dan direct boven de sonde zijn, met de
antenne in lijn. Markeer de positie van de sonde en
zijn richting.
5
Stuw de sonde 1 of 2 meter verder, lokaliseer hem
de
en
markeer
lokalisatieprocedure op vergelijkbare intervallen
langs de lijn van de afvoer of leiding tot het
onderzoek voltooid is.
De sondediepte controleren
De RD7200-zoeker toont automatisch de diepte van een
gelokaliseerde sonde, op voorwaarde dat de zoeker juist
gericht en geplaatst is boven de sonde. Gebruik het
kompas op het scherm als richtlijn, draai de kabelzoeker
de
positie.
Herhaal
deze
39