Inductie
In deze bedieningsmodus wordt de zender op de grond
geplaatst
boven
of
onderzoeksgebied. Als er geen directe aansluitkabel of
zendtang in de zender gestoken is, gaat hij automatisch
in inductiemodus. In deze modus zijn alleen frequenties
die van toepassing zijn op inductiemodus beschikbaar
als de toets
wordt ingedrukt.
Als dit gebeurd is, induceert de zender het signaal,
ongeacht ondergrondse geleiders in de buurt.
Let erop dat deze signalen ook via de lucht
getransporteerd worden en het is aan te raden de
afstand tussen de zender en de kabelzoeker ten minste
10 meter te houden - het kan zijn dat deze afstand
vergroot moet worden, vooral als er dieptemetingen
uitgevoerd worden.
Zendtang
Een optionele zendtang kan op de zender aangesloten
worden en rond een kabel of pijpleiding geklemd worden
om het zendersignaal toe te passen. Deze methode van
het toepassen van het zendersignaal is vooral handig bij
geïsoleerde draden die onder stroom staan, dan hoeft
de stroomtoevoer op de kabel ook niet afgesloten te
worden. Zendtangen zijn verkrijgbaar in een diameter
van maximaal 215 mm.
WAARSCHUWING!
geïsoleerde geleiders die onder spanning staan
WAARSCHUWING! Voor het plaatsen of verwijderen
van een tang rond een voedingskabel, moet u altijd
controleren of de tang is aangesloten op de zender.
5.2 Keuze van de frequentie
voor actieve locatie
De keuze van de signaalfrequentie is een belangrijke
factor voor het effectief opsporen en identificeren van
ondergrondse leidingen en er is geen enkele frequentie
die alle omstandigheden dekt. Voor eenvoudige
instrumenten die door relatief niet-technisch personeel
moeten worden gebruikt, is er geen andere optie dan
een compromis te sluiten en een enkele frequentie te
kiezen die hoog genoeg is om goede prestaties te
leveren in de inductiemodus, maar niet zo hoog dat deze
te snel aan ongewenste leidingen wordt gekoppeld. Voor
deze toepassingen worden vaak actieve signalen tussen
8 en 33 kHz gebruikt. Voor uitgebreidere apparatuur
voor het oplossen van problemen door technisch
vaardige technici kan een reeks van frequenties worden
voorzien. Typische voorbeelden hiervan en de redenen
voor het gebruik ervan worden hieronder geïllustreerd.
512 Hz
© 2021 Radiodetection Ltd
in
de
buurt
van
Zet
geen
tangen
op
het
Figuur 5.2 512 Hz actief signaal
Deze lage frequentie is het nuttigst voor het traceren en
identificeren van leidingen over lange afstanden. De
frequentie koppelt niet snel aan ongewenste leidingen,
maar is te laag voor inductie en valt binnen de band van
harmonische interferentie van de netfrequentie.
8 kHz
Figuur 5.3 8 kHz actief signaal
Deze middenfrequentie is het meest bruikbare signaal
voor algemeen gebruik, hoog genoeg voor inductie,
buiten de interferentieband van het stroomnet en met
een beperkte koppeling aan gewenste lijnen, maar de
frequentie is mogelijk niet hoog genoeg om een sterk
signaal aan te brengen op leidingen met een kleine
diameter zoals telecomkabels.
33 kHz
niet-
Figuur 5.4 33 kHz actief signaal
Deze hogere frequentie wordt eenvoudig toegepast op
de meeste leidingen door inductie, dus is zeer nuttig voor
de eerste zoekactie. De frequentie reist langs een leiding
met kleine diameter, maar koppelt snel aan ongewenste
leidingen en verliest eerder zijn kracht over kortere
afstanden dan lagere frequenties.
100 kHz en meer
Figuur 5.5 100 kHz actief signaal
Dit zeer hoge frequentiebereik is voor de moeilijke
gevallen – inductie op leidingen met een kleine diameter
in droge zandgrond en korte kabellengtes. De frequentie
is zeer eenvoudig toe te passen door inductie, maar
koppelt zeer snel aan ongewenste leidingen en reist niet
ver.
Frequenties selecteren
Het is belangrijk de juiste of passende frequentie te
selecteren voor uw specifieke toepassing. Voor meer
informatie zie "De theorie van het lokaliseren van
ondergrondse kabels en pijpleidingen", dat gratis kan
worden gedownload van
Een frequentie op de kabelzoeker selecteren:
www.radiodetection.com
22