Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Figuur 5.5: Inductief onderzoek
De eerste persoon bedient de zender en de tweede
persoon bedient de kabelzoeker. De zender induceert
een signaal op de lijnen terwijl hij erover heen gehaald
wordt. De leidingen worden vervolgens door de
kabelzoeker gedetecteerd op geschikte afstand van de
zender (ongeveer 15 meter, hoewel dit afhankelijk is van
het gebruikte niveau van inductievoeding).
Houd de zender in de lengte vast langs de vermoedelijke
richting van eventuele lijnen.
De tweede persoon houdt de kabelzoeker aan het begin
van het te doorzoeken gebied vast en met de antenne in
rechte hoeken op de mogelijke richting van de
ondergrondse leidingen. Stel de gevoeligheid van de
kabelzoeker zo hoog mogelijk in zonder dat de
kabelzoeker signalen in de lucht direct van de zender
opvangt.
Als de zender en kabelzoeker in lijn zijn, gaan beide
uitvoerders zich parallel aan elkaar naar voren bewegen.
De uitvoerder met de kabelzoeker zwaait hem van
achter naar voor en houdt de kabelzoeker verticaal,
terwijl hij zich parallel aan de zender verplaatst. Bij deze
methode is rekening gehouden met niet optimale
uitlijning van de zender, kabelzoeker en ondergrondse
leiding.
De zender brengt het sterkste signaal over op de
leidingen die er direct onder liggen en welke vervolgens
opgespoord worden met de kabelzoeker. Beweeg de
zender van de ene zijkant naar de andere om het
hoogste signaal te bereiken, wat aangeeft dat de zender
zich ook direct boven de leiding(en)) bevindt.
Markeer de grond op het punt van ieder pieksignaal dat
met de kabelzoeker gedetecteerd is. Herhaal de
zoektocht langs andere mogelijke lijnpaden. Als de
posities van lijnen gemarkeerd zijn, wissel dan van
positie, plaats de zender boven en langs iedere lijn en
traceer de lijn tot buiten het onderzoeksgebied.

5.8 Uitnullen

Soms is het mogelijk dat leidingen worden gemaskeerd
door andere leidingen, wat kan gebeuren wanneer een
of meer leidingen zich dicht bij elkaar bevinden of
wanneer sterkere signalen kunnen uitstralen.
© 2021 Radiodetection Ltd
bepaalde toepassingen en in drukke gebieden maakt de
'uitnul'-techniek het mogelijk om het inductiesignaal
direct onder de zender te elimineren, maar tegelijkertijd
het zendersignaal naar andere nabijgelegen leidingen te
sturen die eerder niet konden worden gelokaliseerd
Figuur 5.6 Uitnuleffect
Uitnultechniek voor twee personen:
1. Plaats de zender dicht bij de leidingen die u wilt
traceren (hiervoor kan een parallelle beweging
worden gebruikt), zoek met de zoeker op een
afstand van ongeveer 10 m/30' van de zender
en bepaal het sterkste signaal.
2. Op de zoeker wordt de gevoeligheid zo
aangepast dat de staafdiagramreactie
ongeveer 75% is
3. Laat de zijsteunarm los.
4. Met de zoeker boven het midden van het
signaal moet de tweede persoon de zender op
taillehoogte houden, met de zender op zijn kant
– laat de steunarm los, zodat deze omlaag
wijst.
5. De zender wordt
rechts om de nulpositie tussen twee
detecteerbare signalen te vinden; laat de
zender zakken richting de grond en houd deze
op de nulpositie.
6. Op grondniveau zoeken we idealiter een 'nul'
die niet breder is dan 50 mm/2" (de
gevoeligheid op de zoeker moet mogelijk
worden aangepast om dit te bereiken).
7. Met de zender links op de grond op de
nulpositie. De zoeker wordt gebruikt om te
controleren op andere signalen aan
weerszijden van het 'genulde' signaal.
8. Als de grond oneffen is, kan de zender over de
lijn van de leiding worden gedraaid, mits de
steunarm omlaag blijft wijzen. (Dit verbetert de
stabiliteit van het apparaat.)
In
dan
verplaatst van links naar
26

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave