Signaalstroommetingen
Stel de locatie van de lijn vast en bevestig de
nauwkeurigheid van het piekpunt met een nulpijlen.
Controleer of de kabelzoeker direct boven de lijn is, de
antennes op de juiste hoeken staan en of hij verticaal is.
De kabelzoeker schat en toont automatisch de diepte op
het scherm.
Een signaal dat gekoppeld is aan een lijn in de buurt kan
de nauwkeurigheid van de meting verstoren. Als de
nauwkeurigheid
van
de
meting
twijfelachtig
is,
onderzoek dan de omgeving om te controleren of andere
lijnen in de buurt het signaal afgeven. Als andere
signalen ruis veroorzaken, kan het nodig zijn de
stroommeting op een ander punt in de lijn uit te voeren.
Beide antennes zijn nodig om een stroommeting te
doen, en een accessoireantenne voor de kabelzoeker
als een normale tang of stethoscoop kan niet gebruikt
worden. Omdat het meten van stroom een functie van
diepte is, is dit alleen beschikbaar in actieve
lokalisatiemodi.
Figuur 6.7: Stroommetingen met behulp van zendersignalen
© 2021 Radiodetection Ltd
31