Section 8 - Problemen oplossen
8.1 Over problemen oplossen
De
RD7200-zoeker
opsporen die veroorzaakt worden door beschadigde
mantelkabels en kunnen ook gebruikt worden voor het
opsporen van schade aan isolatie aan pijpleidingen. Dit
proces staat bekend als fouten opsporen en maakt
gebruik van specifieke foutopsporingssignalen die
worden toegepast op de doellijn.
Foutopsporingssignalen
worden met behulp van de directe verbindingsmethode.
Het accessoire A-frame wordt gebruikt voor het
lokaliseren
van
mantelfouten
telecomkabels of isolatiefouten op pijpleidingen. Om de
fouten opspoor-functie te kunnen gebruiken, hebt u de
volgende apparatuur nodig:
RD7200-kabelzoeker
Tx5- of Tx10-zender
Accessoire A-frame met aansluiting
Directe aansluittang en aardpen
Er zijn twee soorten signalen die gebruikt kunnen
worden voor het opsporen van fouten:
8KFF
Fouten
mantelfouten op kabels, maar kan ook gebruikt
worden op pijpleidingen over kortere afstanden.
8.2 Voorbereiding
Lokaliseer
met
standaardlokalisatietechnieken de kabel of pijpleiding op
een korte afstand en traceer en markeer de route.
Verwijder alle verbindingen naar aarde van de te
traceren lijn tijdens het foutopsporingsonderzoek. Als er
aardverbindingen
langs
foutopsporingssignaal de gebruiker in die richting wijzen
omdat
dit
het
voorkeurspad
foutopsporingssignaal om weg te lekken in de grond. Dit
kan ertoe leiden dat de fout niet gelokaliseerd wordt.
De zender aansluiten
1
Sluit als de zender uitgeschakeld is de directe
aansluiting aan op de accessoire-aansluiting van de
zender
2
Klem de rode aansluitklem op de kabel, kabelmantel
of pijpleiding en zorg ervoor dat het gebied rond de
aansluiting schoon is en dat er een positieve
verbinding bereikt wordt
3
Leg de zwarte aansluiting zo ver mogelijk uit en op
90° van de mogelijke route van de doelkabel en klem
de aansluiting op de grondpen en zorg dat er een
positieve verbinding gemaakt wordt
© 2021 Radiodetection Ltd
kan
kabel-naar-grondfouten
kunnen
alleen
toegepast
op
voedings-
opsporen
–
handig
de
RD7200-
het
pad
zijn,
kan
is
voor
OPMERKING: Sluit de zwarte aansluiting altijd aan op
de aardpen aan en niet op een waterleiding of
ondergrondse kabel, omdat deze het signaal kunnen
vervoeren.
Referentiemetingen
Het is een goede gewoonte om een referentiemeting
vanaf de aardpen te doen voordat u probeert een fout op
een doellijn te lokaliseren. Referentiemetingen helpen bij
het opsporen van de volgende informatie:
Ernst van fout
en
Onderzoeksinterval
Stel voor het nemen van de referentiemeting de zender
en kabelzoeker als volgt in:
Op de zender:
1
Selecteer een foutopsporingsfrequentie met behulp
van de toets
2
Gebruik
de
uitgangssignaalniveau te verhogen of verlagen
3
Indien nodig kunt u de instelling BOOST gebruiken
als de fout zich is op een hoge weerstandskabel of
voor
erg lange kabel bevindt
WAARSCHUWING! Door 8KFF te selecteren heeft de
zender de mogelijkheid hoge voltages af te geven en wordt
er
een
hoog
weergegeven op het scherm van de zender.
Op de kabelzoeker:
4
Sluit het ene uiteinde van de aansluiting op de
het
aansluiting van het A-frame aan
5
Sluit het andere uiteinde aan op de accessoire-
het
uitgang op de kabelzoeker
6
De kabelzoeker herkent het A-frame automatisch en
toont het pictogram voor het A-frame op het scherm
7
Selecteer een foutopsporingsfrequentie met behulp
van de toets
Een referentiemeting uitvoeren:
Plaats de kabelzoeker ongeveer 2 m van de aardpen en
druk de pinnen van het A-frame in de grond met de
groene pin in de richting van de grondpaal
Bevestig de kabelzoeker op het A-frame met de haak.
(Als u de kabelzoeker afzonderlijk vasthoudt, zorg er dan
voor dat de kabelzoeker in lijn is met het A-frame en
gericht is op de groene pin). De foutrichtingspijl moet van
de aardpen af wijzen. Als dat niet het geval is, zorg dan
toetsen
en
voltage
waarschuwingspictogram
om
het
34