1
Gebruik van de truck
Gebruik de machine niet op losse of vettige
ondergronden.
Rijd niet op een oneffen ondergrond of op een
ondergrond met obstakels.
Parkeer de machine nooit op een plek die
brandblussers, nooduitgangen of gangpaden
blokkeert.
Stap niet uit de machine als deze rijdt.
Laat de machine nooit onbeheerd achter wan-
neer de last geheven is.
Laat de machine nooit onbeheerd achter op
een helling.
Kom tijdens het rijden met geen enkel li-
chaamsdeel buiten de contouren van de ma-
chine, leun tijdens het rijden niet op de rand
van de machine en probeer tijdens het rijden
niet op een andere machine of een object te
springen.
Gebruik de vorken of enig ander deel van de
machine niet om tegen voorwerpen te duwen,
aan voorwerpen te trekken of voorwerpen te
ondersteunen, tenzij het ontwerp dit toelaat.
Bedieningsstappen
Pas uw rijstijl aan op basis van de toestand
van de af te leggen route, met name in ge-
vaarlijke werkgebieden en bij het transporte-
ren van lasten.
Altijd in de rijrichting kijken.
Let op voetgangers, om te voorkomen dat ze
bekneld raken tussen de machine en vaste
obstakels.
Gebruik altijd de claxon bij het naderen van
onoverzichtelijke plaatsen.
De machine en de voorzetapparatuur mogen
uitsluitend worden gebruikt voor goedgekeur-
de toepassingen.
Volg de instructies in de bedieningshandlei-
ding voor het transporteren van lasten.
12
Op een helling: Zorg ervoor dat de machine
voldoende bodemvrijheid heeft om te voorko-
men dat het oppervlak van de helling wordt
geraakt. • Hef de last volledig om te voorko-
men dat het oppervlak van de helling wordt
geraakt.
Rijd met een beladen machine vooruit wan-
neer u een helling oprijdt.
Rijd met een beladen heftruck achteruit wan-
neer u een helling afrijdt.
Wanneer een spreader wordt geheven, dient
te worden gecontroleerd of er voldoende ruim-
te is.
Bij werkzaamheden in de buurt van boven-
grondse elektriciteitskabels, moet u de veilig-
heidsafstanden in acht nemen die door de be-
voegde autoriteiten zijn vastgesteld.
Rijd alleen op oppervlakken die bestand zijn
tegen het gecombineerde gewicht van de ma-
chine en last.
Voordat u de bestuurderspositie verlaat, moet
u het contact uitschakelen en ervoor zorgen
dat de parkeerrem is ingeschakeld.
Houd tijdens het rijden een veilige remafstand
tot elk voertuig of elke voetganger voor u.
Bestuurders dienen zachtjes op te trekken,
te remmen, te keren en van richting te veran-
deren. Voorkom plotseling remmen, scherpe
bochten en het inhalen op gevaarlijke of on-
overzichtelijke plaatsen.
Zorg voor voldoende ventilatie bij het gebruik
van de machine in gesloten of gedeeltelijk ge-
sloten omgevingen.
Samenvatting
Een veilig werkende, vakbekwame bestuurder
is een bestuurder die trots is op de wijze
waarop hij de machine bedient en bestuurt,
met respect omgaat met de te transporteren
goederen, en de juiste bedieningsinstructies
opvolgt. Er worden nooit risico's genomen.
1292 801 1602 NL - 07/2024 - 04
Inleiding