Veiligheidshoofdstuk
Bijzondere voorwaarden voor het
installeren en het bedrijf
8
De pomp is niet bestemd voor het doseren van explosieve
n
media of mengsels.
De pomp is zonder geschikte beschermingsmaatregelen niet
n
bestemd voor gebruik buiten.
De pomp mag alleen door hiervoor opgeleid en bevoegd per‐
n
soneel worden gebruikt - zie de onderstaande tabel "Kwalifica‐
ties".
U bent verplicht de aanwijzingen in de gebruikershandleiding
n
m.b.t. de verschillende levensfasen van het apparaat op te
volgen.
De afmetingen van de vlamveilige tussenruimte van dit
n
bedrijfsmiddel overtreffen deels de vereiste minimale waarden
in EN 60079-1:2014 resp. onderschrijden deels de daar ver‐
eiste maximale waarden. Het bewerken/repareren van de
vlamveilige tussenruimte mag uitsluitend worden uitgevoerd
door de fabrikant.
De bevestigingsschroeven van de drukbestendige behuizing
n
moeten minimaal voldoen aan sterkteklasse A*-70.
De pomp moet worden geïntegreerd in de potentiaalvereffe‐
n
ning van de installatie. Daarbij moet de afstopweerstand
minder bedragen dan 10
Pompen met externe componenten uit niet-geleidende mate‐
n
rialen moeten worden gemarkeerd met een waarschuwings‐
sticker met de opschrift: "Waarschuwing - Gevaar voor elektro‐
statische ontladingen - raadpleeg de gebruikershandleiding".
Hier moet door de exploitant worden zekergesteld, dat er geen
gevaarlijke elektrostatische ladingen kunnen ontstaan aan de
buitenkant van de doseerpompen (bijv. door handmatig wrijven
tijdens het reinigen).
Bij het verpompen van brandbare vloeistoffen met een ont‐
n
vlammingstemperatuur die onvoldoende hoog boven de ver‐
werkingstemperatuur ligt, kan ook in het inwendige van de
doseereenheid een explosieve atmosfeer ontstaan. Dit geldt
vooral omdat de pomp in staat is het doseermedium zelf‐
standig aan te zuigen en daardoor tijdens het bedrijf niet
steeds volledig met vloeistof gevuld blijft. De pomp moet zo
worden ingezet, dat slechts incidenteel rekening hoeft te
worden gehouden met de vorming van een explosieve atmos‐
feer in de pompkamer (bijv. bij het aan- en uitlopen), waardoor
het inwendige van de doseereenheid wordt ingeschaald ana‐
loog aan een explosiegevaarlijke omgeving conform zone 1
van de Richtlijn 1999/92/EG.
De pomp is niet geschikt om continu, gedurende langere
n
perioden of veelvuldig en langdurig explosiegevaarlijke atmos‐
feren te verpompen.
Bij pompen met een ontluchtingsventiel, kunnen al tijdens het
n
normaal bedrijf vloeistofdampen worden afgevoerd naar de
omgevingslucht. Daarnaast kan bij een breuk van het doseer‐
membraan, doseermedium uit de hiervoor voorziene aflaatope‐
ning ontsnappen naar de opstellingslocatie. Bij het gebruik van
brandbare vloeistoffen met een ontvlammingstemperatuur die
onvoldoende hoog boven de verwerkingstemperatuur ligt, kan
door toedoen van de pomp, afhankelijk van de omgevingsom‐
standigheden, (bijv. de inrichting van het ventilatiesysteem),
vorming van een explosieve atmosfeer optreden. Met derge‐
lijke situaties dient de exploitant bij het indelen van explosiege‐
vaarlijke omgevingen rekening te houden, als voorgeschreven
in Richtlijn 1999/92/EG.
6
Ω.