5.2.4 stuurklemmen
parameter
[fabrieks-instelling]
P400
functie analoge ingang
[ 1 ]
BU 4100 NL
instelwaarde / beschrijving / opmerking
De analoge ingang van de omvormer kan voor verschillende functies gebruikt worden. Hierbij geldt,
dat altijd slechts één van de onderstaande functies mogelijk is.
Als bijvoorbeeld „meetwaarde PID" gekozen is, dan kan de frequentieregelwaarde geen analoog
signaal meer zijn. De regelwaarde kan dan, bijvoorbeeld door middel van een vaste frequentie,
gegeven worden.
0 = Uit : De analoge ingang heeft geen functie. Na de vrijgave van de omvormer op de
stuurklemmen, levert deze de eventueel ingestelde minimale frequentie (P104).
1 = Regelfrequentie : Het opgegeven analoge bereik (P402/P403) varieert de uitgangs-frequentie
tussen de ingestelde minimale- en maximale frequentie (P104/P105).
2 = Koppelstroomgrens : Gebaseerd op de ingestelde koppelstroomgrens (P112), kan deze door
middel van een analoge waarde traploos veranderd worden. 100% regelwaarde komt hierbij
overeen met de ingestelde koppelstroomgrens.
3 = Meetwaarde PID : Wordt gebruikt om een regelkring op te bouwen. De analoge ingang
(meetwaarde) wordt vergeleken met de regelwaarde (bijvoorbeeld vaste frequentie). De
uitgangsfrequentie wordt net zo lang aangepast, totdat de meetwaarde gelijk is aan de
regelwaarde.
4 = Frequentie optellen : Geldt slechts in combinatie met het aansturen van de regelwaarde door
middel van een bussysteem (zie P509). In deze gevallen wordt aan de bus-regelwaarde een
analoge regelwaarde of een vaste frequentie opgeteld.
5 = Frequentie aftrekken, de ingestelde frequentiewaarde wordt van de regelwaarde afgetrokken.
6 = gereserveerd
7 = gereserveerd
8 = Meetfrequentie PID begrensd, als functie 3 meetfrequentie PID, echter de uitgangsfrequentie
kan niet onder de geprogrammeerde waarde van de minimale frequentie in parameter P104
dalen (geen draairichtingsomkeer).
9 = Meetfrequentie PID bewaakt, als functie 3 meetfrequentie PID, echter de omvormer schakelt
de uitgangsfrequentie af, als de minimale frequentie P104 bereikt wordt.
10 = gereserveerd
11 = gereserveerd
12 = gereserveerd
13 = gereserveerd
14 = Regelwaarde procesregelaar *, activeert de PI-procesregelaar, de analoge ingang 1 wordt
met de meetwaarde (danser, drukmeting, flowmeting, ...) verbonden. De modus (0-10V resp.
0/4-20mA) wordt in P401 ingesteld.
15 = Regelwaarde procesregelaar *, als functie 14, echter de regelwaarde wordt (bijv. door een
potentiometer) aangestuurd. De meetwaarde moet op een andere ingang aangestuurd
worden.
16 = Offset procesregelaar *, telt na de PI-procesregelaar een instelbare extra regelwaarde op.
*) verdere details met betrekking tot de procesregelaar zijn te vinden in hoofdstuk 8.4
technische wijzigingen voorbehouden
5 parametrering
35