NORDAC vector mc ingebruikstellingsvoorschriften
2.7 bedradingsrichtlijnen
De omvormer is voor toepassing in een industriële omgeving, waarin hoge waarden van elektromagnetische
storingen te verwachten zijn, ontwikkeld. In het algemeen zorgt een vakbekwame installatie voor een gevaarloos
en storingsvrij gebruik. Als er hogere grenswaarden dan de EMC-richtlijnen gewenst worden, dan kunnen de
onderstaande maatregelen en aandachtspunten nuttig voor u zijn.
(1) Stel vast, dat alle apparaten in de schakelkast door middel van korte aardingsleidingen met grote doorsnede,
welke aan een gemeenschappelijk aardingspunt of een aardingsrail aangesloten zijn, goed geaard zijn.
Bijzonder
belangrijk
automatiseringsapparaat) door middel van een korte leiding met een grote doorsnede met hetzelfde
aardingspunt, waaraan de omvormer ook zelf, verbonden is. Hier geldt een voorkeur voor vlakke geleiders (bijv.
metalen beugels), omdat deze bij hoge frequenties een geringere impedantie hebben.
De PE-geleider van de door de omvormer aangestuurde motor kan eventueel direct aan de met het koellichaam
verbonden aardeaansluiting samen met de PE van de netaansluiting van de bijbehorende omvormer
aangesloten worden. De aanwezigheid van een centrale aardrail in de schakelkast en het naar deze aardrail
leiden van alle aardeleidingen zorgt in de regel voor een storingsvrij bedrijf. (zie ook 2.7.2 net- en
motoraansluitingen)
(2) Als mogelijk dienen voor de stuursignalen afgeschermde leidingen worden toegepast. De leidinguiteinden
zorgvuldig aansluiten en afwerken. Let op, dat de aders niet over een langere lengte onafgeschermd zijn.
Het aardscherm van de analoge stuurleidingen dienen slechts enkelzijdig (aan de omvormer) te worden geaard.
(3) De stuurleidingen dienen waar mogelijk gescheiden te worden aangelegd van de vermogensleidingen door
middel van gescheiden kabelgoten e.d. Als leidingen elkaar kruisen dient dit waar mogelijk onder een hoek van
90° te worden uitgevoerd.
(4) Controleer of alle relais in de schakelkast ontstoort zijn, door middel van een RC-schakeling bij
wisselspanningrelais of door middel van „vrijloop"-dioden bij gelijkstroomrelais. Hierbij moeten de
ontstoringscomponenten
overspanningsbegrenzing kunnen eveneens worden toegepast. Deze ontstoring is extra belangrijk, als de relais
door een relais in de omvormer worden aangestuurd.
(5) Voor de vermogensleidingen dienen afgeschermde kabels te worden toegepast, waarvan de afscherming aan
beide kabeluiteinden moet worden geaard. Als mogelijk direct aan de PE van frequentieomvormer.
(6) Als de aandrijving in een voor electromagnetische storingen gevoelige omgeving moet functioneren, dan wordt
het toepassen van RFI-onstoringsfilters aanbevolen, om galvanische en uitgestraalde storingen
omvormers te verminderen. In dit geval dient het filter zo dicht mogelijk bij de omvormer te worden gemonteerd
en goed te worden geaard.
(7) De laagst mogelijke schakelfrequentie voor de eindtrappen kiezen. Hierdoor wordt de intensiteit van de door de
omvormer veroorzaakte electromagnetische storingen verlaagd.
Bij het installeren van de omvormer moeten onder alle omstandigheden en zonder
uitzonderingen de veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen!
LET OP!
De stuurleidingen, netleidingen en motorleidingen moeten gescheiden aangelegd worden. In
geen geval mogen ze in dezelfde afschermingsmantel en/of installatiekanaal aangelegd
worden.
De testapparatuur voor hoogspanningsisolatie mag niet voor kabels gebruikt worden, die aan
de omvormer aangeschloten zijn.
12
is,
dat
elke
aan
over
de
relaisspoelen
technische wijzigingen voorbehouden
de
omvormer
aangesloten
worden
besturingseenheid
aangesloten.
Varistoren
(bijv.
een
voor
de
van de
BU 4100 NL