NORDAC vector mc ingebruikstellingsvoorschriften
2.8.2 net- en motoraansluitingen
WAARSCHUWING
DEZE APPARATEN MOETEN WORDEN GEAARD.
Een bedrijfszeker gebruik van het apparaat geldt, wanneer het door gekwalificeerd personeel, stapsgewijs en
met inachtname van de in deze ingebruikstellingsvoorschriften aangegeven aanwijzingen, gemonteerd en in
gebruik genomen wordt.
In het bijzonder dienen zowel de algemene en regionale montage- en veiligheidsvoorschriften voor het
werken aan sterkstroominstallaties (bijv. NEN), alsook het vakbekwaam gebruik van gereedschappen en het
toepassen van de voorschriften betreffende persoonlijke beschermende middelen inacht te worden genomen.
Op de netingang en aan de motoraanschluitklemmen kunnen gevaarlijke spanningen staan, zelfs wanneer de
omvormer buiten bedrijf is. Bij deze aansluitklemmen altijd geïsoleerde schroevendraaiers gebruiken.
Controleer, of de ingangsspanningsbron spanningsvrij is, voordat u verbindingen naar het apparaat monteert
of wijzigt.
Controleer, of de motor voor de aansluitpanning geschikt is. Eenfase 230V NORDAC vector mc
frequentieomvormers mogen niet op een 400V draaistroomnet aangesloten worden.
Als synchroonmachines aangesloten worden of meerdere motoren parallel geschakeld worden, moet de
omvormer met lineaire spannings-/ frequentiecurve aangestuurd worden, (P211= 0 ) en (P212 = 0).
R
vector mc
stuurklemmenstrook
net- motor- weerstandaansluiting
kabelschermmontagebeugel
M3
M3
M3
20,0 mm
20,0 mm
tekening 2-3: openen van de NORDAC vector mc
14
De net-, motor-, remweerstand- en stuuraansluitingen bevinden zich
aan de onderkant van het apparaat. Om bij de klemmen te komen,
moet het afdekkapje, zoals in tekening 2-3 afgebeeld, naar onderen
geschoven of geheel afgenomen worden (naar onderen schuiven en
met lichte druk in opwaartse richting losklikken). De beide
klemmenstroken zijn nu vanaf de voorzijde bereikbaar. Voor het
inschakelen van de voedingsspanning moet het afdekkapje er weer
verticaal opgeschoven en de omvormer afgesloten worden!
Als eerste dienen de net-, motor- en remweerstandleidingen te worden
aangesloten, omdat deze klemmen zich op de onderste print bevinden.
Als kabeldoorvoer dient een langwerpige uitsparing aan de onderzijde
van het apparaat.
Hierbij moet erop worden gelet dat:
1. Vastgesteld is, dat de spanningsbron de juiste spanning levert en
de benodigde stroom kan leveren (zie paragraaf 8 technische
gegevens). Vastgesteld is, dat de juiste vermogensschakelaar met het
gespecificeerde nominale stroom tussen de spanningsbron en
omvormer geïnstalleerd is.
2. De netingang direct op de netklemmen L–N (eenfasig) en de aarde
(PE), zoals in tekening 2-4, is afgebeeld, aangesloten is.
Leidingdoorsnede van elke ader zie paragraaf 8.
3. Voor de aansluiting van de motors dient een vieraderige kabel te
worden toegepast. De kabel dient zowel op de motoruitgangsklemmen
12,0 mm
U, V, W, als aan de schakelkastaarde aangesloten te worden (zie
20,0 mm
tekening 2-4).
4. Als er afgeschermde kabels worden gebruikt, dan kan het
kabelscherm extra en grootoppervlakkig op de meegeleverd
montagebeugel (tevens trekontlasting) bevestigd worden.
opmerking: Het toepassen van afgeschermde kabels is nodig, om aan
de EMC-richtlijnen te voldoen. (zie ook pagina 55, paragraaf 8.1)
technische wijzigingen voorbehouden
BU 4100 NL