9
INSTALLATIEVOORSCHRIFT VOOR DE ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATEUR
9.1 Algemeen
De elektrische aansluitingen en -voorzieningen moeten
worden uitgevoerd volgens NEN 1010. Tevens dienen
de plaatselijke voorschriften van de energiebedrijven te
worden nageleefd.
9.2 Brandschakelaar
Overeenkomstig NEN 3028-1986 dient buiten de stook-
ruimte een zgn. 'brandschakelaar' te worden gemonteerd
om in geval van calamiteiten de voeding naar de ketel te
kunnen verbreken.
9.3 Elektrische aansluitingen
De ketel is geheel voorbedraad. Slechts de elektrische
voedingen (230V-50 Hz) en de externe bedrading
(inschakelcommando's, meldingen, etc.) dienen door de
installateur te worden verzorgd. De elektrische aanslui-
tingen dienen overeenkomstig het meegeleverde schema
te worden uitgevoerd. De bedrading dient overeen-
komstig NEN 1010 in doorvoerbuizen c.q. kabelkanalen
gelegd en op deugdelijke wijze aan de ketel gemonteerd
te worden. Aan de bovenzijde van de ketel ter plaatse
van de aansluitingen bevinden zich openingen t.b.v. de
bekabeling (kabelgoten 40 x 40 mm).
9.4 Elektrotechnische gegevens
Voeding per ketelmodule: 230V-50 Hz (L/N)
Max. opgenomen vermogen per ketelmodule:
Aantal
Maximale belasting Minimale belasting
leden
13
725 VA (490 W)
15
800 VA (550 W)
17
820 VA (570 W)
19
880 VA (610 W)
tabel 08 Max. opgenomen vermogen per ketelmodule
Geïnstalleerde zekeringswaarde:
Weersafhankelijke regeling: 6,3 AT
Elektronica: 1 AF
Venturi /gasblok: 4 AT
2
Aansluitkabel: 1½ mm
In verband met de inschakelstroom van de frequentie-
regelaar, is bij toepassing van een automatische zekering
de volgende minimale zekeringswaarde per module aan
te houden:
- 13 en 15 leden :
- 17 en 19 leden :
De branderautomaten zijn fase/nul gevoelig!
(bij verwisseling geven de automaten dit aan)
150 VA (100 W)
140 VA ( 90 W)
150 VA (100 W)
170 VA (110 W)
VMvK.
10 A
16 A.
9.5 Ketelregeling
9.5.1 Algemeen
De Remeha Gas 6002 ECO kan naar keuze modulerend,
twee- of viertraps worden geregeld.
9.5.2 Modulerend bedrijf
De Remeha Gas 6002 ECO kan op twee manieren
modulerend aangestuurd worden, namelijk via de interne
regelingen of via externe signalen.
A. De interne regeling
Elke besturingseenheid is voorzien van een geavanceerde
PI-regelaar, die de ketelbesturing modulerend kan aan-
sturen. Dit gebeurt op basis van een gewenste aanvoer-
temperatuur. Om deze regeling actief te maken zal per
module in het serviceniveau (zie Par. 6.3.3) de optie
'Ketelregeling: intern' gekozen moeten worden. Er zijn
diverse mogelijkheden om de gewenste aanvoertempe-
ratuur en het inschakelcommando aan de ketelmodules
door te geven (de besturingseenheid van elke ketelmodule
dient apart geprogrammeerd en aangesloten te worden):
A1. Aansturing via een potentiaalvrij contact
Kies in het serviceniveau voor 'Ketelbesturing: relais-
contacten' (zie Par. 6.3.3). Het inschakelcommando wordt
gegeven door het sluiten van een potentiaalvrij contact.
De spanning voor deze ingang wordt door de ketelmodule
geleverd en bedraagt 24V DC. Dit inschakelcommando
dient aangesloten te worden op de klemmen 23 en 24
van de klemmenstrook in het schakelpaneel (achter de
frontmantel, aan de zijde van de aansluitingen). Deze
ingang wordt aangegeven middels het volgende symbool:
È
De stroom door de contacten bedraagt ca. 6 mA. Zie ook
het elektrisch schema in Par. 9.10. De gewenste aan-
voertemperatuur kan handmatig worden ingevoerd m.b.v.
het bedieningspaneel. In het gebruikersmenu dient m.b.v.
de 'x' -toets naar het vierde menu te worden gegaan,
waar de maximale bedrijfstemperatuur ingesteld kan
worden (zie Par. 6.3.2). Modulatie zal nu plaats vinden op
basis van de ingestelde aanvoertemperatuur.
A2. Aansturing via een analoog signaal
Kies in het service-niveau voor 'Ketelbesturing: analoog'
(zie Par. 6.3.3). Nu dient een analoog signaal van 0-10V
aangesloten te worden, op de klemmen 27 (-) en 28 (+)
van de klemmenstrook in het schakelpaneel (bevindt zich
achter de frontmantel, aan de zijde van de aansluitingen)
en wordt aangegeven middels het volgende symbool:
27