De datalog maakt het mogelijk om continu tot 4 gegevensbronnen (par. 15-10) met afzonderlijke intervallen (par. 15-11) te loggen. Een triggergebeurtenis
(par. 15-12) en enkele steekproeven (par. 15-14) worden gebruikt om het loggen conditioneel te starten en te stoppen.
15-10 Logbron
Array [4]
Geen
[1600]
Stuurwoord
[1601]
Referentie [Eenh.]
[1602]
Referentie %
[1603]
Statuswoord
[1610]
Verm. [kW]
[1611]
Verm. [pk]
[1612]
Motorspanning
[1613]
Frequentie
[1614]
Motorstroom
[1616]
Koppel [Nm]
[1617]
Snelh. [RPM]
[1618]
Motor therm.
[1622]
Koppel [%]
[1630]
DC-aansluitsp.
[1632]
Remenergie/s
[1633]
Remenergie/2 min.
[1634]
Temp. koellich.
[1635]
Inverter therm.
[1650]
Externe referentie
[1652]
Terugk. [Eenh]
[1654]
Terugk. 1 [Eenh]
[1655]
Terugk. 2 [Eenh]
[1656]
Terugk. 3 [Eenh]
136
Functie:
Niet resetten
Selecteer
[0] als een reset van de draaiurenteller niet nodig is.
Reset
Selecteer
[1] en druk op [OK] om de draaiurenteller (par. 15-01) te resetten en par. 15-08
terug te zetten op nul (zie par. 15-01).
Functie:
Dit is enkel een uitleesparameter. De teller toont het aantal starts en stops die het gevolg zijn van een normaal
start/stopcommando en/of het in/uitschakelen van de slaapstand.