3.3.
VEILIGHEIDSINRICHTINGEN
Let op: Verifi eer altijd de goede werking van de
veiligheidsinrichtingen:
Tijdens zijn werkzaamheden moet de bediener in staat zijn elk mogelijk gevaar te
beoordelen, herkennen en vermijden en onmiddellijk een eventuele slechte werking
melden aan de verantwoordelijke personen, opdat de nodige ingrepen worden
verricht en de oorspronkelijke veiligheids- en betrouwbaarheidscondities worden
hersteld.
In deze paragraaf worden de voornaamste veiligheidsfuncties en de desbetreffende apparaten
en sensoren beschreven die zijn bestemd voor de functie:
Tab. 7. Functies en veiligheidsinrichtingen en desbetreffende sensoren
FUNCTIES EN APPARATEN
Een rood controlelampje
stuurcabine waarschuwen ervoor dat de Machine zich niet
in de transportconfi guratie bevindt (giek of stabilisatoren
uitgeschoven)
Een elektrische voorziening belet alle bewegingen van de hele
Machine wanneer de deuren van de stuurcabine open staan
(versie met wegklapbare voorste stabilisatoren).
Een rood controlelampje
de aftakas.
Een zoemer in de stuurcabine signaleert de inwerkingtreding
van de aftakas met uitgeschakelde parkeerrem.
A1
Sleutelschakelaar
en de sleutel is verwijderd, manoeuvres vanaf de grondpost
door onbevoegde personen en maakt alleen bediening vanuit de
werkplatform mogelijk.
Paddenstoelvormige noodstopknop
bedieningsposten (op de grond en in de werkplatform) is voor
het stoppen van de Machine bij noodgevallen, de voeding wordt
dan afgesneden en de motor van het voertuig uitgeschakeld. De
noodstopknoppen werken beide onafhankelijk vanaf de gekozen
post.
B
en een zoemer in de
A
signaleert de inwerkingtreding van
belemmert, wanneer hij in het midden
A19-C15
GEBRUIKTE SENSOREN
-Microschakelaar giek
-Microschakelaars op schuine
en omkeerbare stabilisatoren
(versie R-A en A-A)
-Microschakelaars op verticale
opgeheven stabilisatoren
(versie H-H en HE-H)
-Microschakelaars op
ingetrokken dwarsstukken
vóór (versie HE-H met
stabilisatoren vóór met
horizontale extensie)
op beide
46
FILENAME: PT Idraulica ed.1 rev.2_uso
REF.
van
Fig. 9
t/m
Fig. 9.5
1
2
3
4