De meter kalibreren ◆
7.
Laat, een voor een, componenten A en B in
afzonderlijke bekers lopen.
a.
Draai de monsterafnamekranen (2A, 2B) lang-
zaam open om spatten te voorkomen.
b.
Stel voor een nauwkeurigere kalibratie de
doseerkraan in op een stroomsnelheid die
ongeveer gelijk is aan de spuitsnelheid tijdens
de productie.
c.
Neem minimaal 250 cc van elk van de com-
ponenten af; zorg ervoor dat er voldoende
materiaal is afgenomen om nauwkeurig het
volume af te lezen met uw beker. Volume A
en volume B hoeven niet gelijk te zijn of aan
een bepaalde verhouding te voldoen.
d.
Draai beide monsterafnamekranen strak dicht.
8.
Het volume dat wordt gemeten door de ProMix™ II
is af te lezen op de EasyKey™-display.
9.
Vergelijk de hoeveelheden zoals aangegeven op de
EasyKey™-display met de hoeveelheden in de
bekers.
Om maximale nauwkeurigheid te verkrijgen moet
u een gravimetrische (massa) methode gebruiken
om de werkelijk gespoten volumes te bepalen.
10.
Als de volumes op het scherm en de werkelijke
volumes verschillend zijn, voer dan het in werkelijk-
heid gedoseerde volume in cc in de volumevelden
voor A en B in en druk op
Als de waarden aanmerkelijk verschilden, herhaal
dan het kalibreringsproces.
Als de scherm- en de werkelijke volumes gelijk zijn
en als u om wat voor reden dan ook de kalibre-
ringsprocedure wilt annuleren, ga dan naar
Afbreken in het afrolmenu voor Kalibreren en
druk op
.
50
Gemeten
volume
.
11.
Nadat de volumes voor A en B zijn ingevoerd, ber-
ekent de controller de nieuwe K-factor voor
de stroommeter en toont deze op het Kalibreren-
scherm.
.
De K-factorwaarden op het scherm kunnen alleen
worden bekeken. Indien nodig kunt u de K-factoren
handmatig wijzigen in Geavanceerd scherm 2
(zie blz. 37).
12.
Spuit de monsterafnamekranen altijd door na het
kalibreren van de meters. Doe dat conform een van
de volgende methoden.
•
Volg de procedure De monsterafnamekranen
en leidingen doorspuiten op blz. 48.
•
Plaats de vloeistofleidingen van de monster-
afnamekraan in een geschikte reinigings-
vloeistof (TSL of een oplosmiddel) of plaats
er een kapje op.
Als er vloeistof uithardt in de monsterafname-
buisjes, vervang ze dan door buisjes met een buit-
enmaat van 5/32 in. of 4 mm.
13.
Zorg dat beide monsterafnamekranen (2A, 2B)
dicht zijn en beide vloeistofafsluiters (1A, 1B) volle-
dig open zijn.
1A
2A
14.
Voordat u met de productie begint, moet u het
oplosmiddel uit het systeem verwijderen en het
systeem voorspuiten met materiaal.
a.
Selecteer Mengen
b.
Spuit met het pistool in een
geaarde metalen opvangbak
tot er gemengd materiaal uit de
spuittuit van het pistool komt.
c.
Zie Opstarten op blz. 39 om te beginnen met
werken.
1B
2B
C
op het operatorstation.
blz. 24
310804C