De kalibratie kan uitgevoerd worden op twee willekeurige punten die minstens 25 °C van elkaar
verwijderd zijn. Aanbevolen wordt om het eerste punt rond 0 °C en het tweede rond 50 °C te
nemen.
Maak een vat met ijs en water en één met warm water (ongeveer 50 °C) klaar. Plaats
•
isolatiemateriaal rond de vaten om temperatuursveranderingen te minimaliseren.
Gebruik een geijkte thermometer met een resolutie van 0,1 °C als referentiethermometer.
•
Sluit de temperatuursonde aan op de juiste aansluiting.
•
referentiethermometer. Wacht enkele seconden zodat de meting kan stabiliseren.
Gebruik de pijltoetsen om het kalibratiepunt van ijs en water in te stellen, gemeten door de
•
referentiethermometer.
•
geselecteerde kalibratiepunt wordt CFM weergegeven.
Druk op CFM om te bevestigen.
•
Het tweede verwachte kalibratiepunt wordt weergegeven.
•
•
mogelijk bij de referentiethermometer. Wacht enkele seconden om de sonde te stabiliseren.
Gebruik de pijltoetsen om het kalibratiepunt van ijs en water in te stellen, gemeten door de
•
referentiethermometer.
Dompel de HI763133 sonde in het vat zo dicht mogelijk bij de
Wanneer de waarde stabiel is en binnen het bereik van het
Dompel de temperatuursonde in het tweede vat zo dicht