7 Inbedrijfstelling
7
Inbedrijfstelling
7.1
Algemeen
7.2
Checklist voor inbedrijfstelling
80
Inbedrijfstelling van de warmtepomp wordt gedaan :
Wanneer het apparaat voor het eerst wordt gebruikt;
Nadat het apparaat langdurig buiten bedrijf was;
Na voorvallen die een complete herinstallatie vereisen.
Bij inbedrijfstelling van de warmtepomp kan de gebruiker zien wat de ver
schillende instellingen en uit te voeren controles zijn om de warmtepomp
in alle veiligheid op te starten.
1. Controleer het verwarmingscircuit.
2. Controleer de elektrische aansluitingen.
3. Controleer de koelingcircuitaansluitingen.
4. Controleer de goede werking van de veiligheidsvoorzieningen.
7.2.1 Verwarmingscircuit controleren
1. Controleer of het verwarmingscircuit voldoende water bevat.
Toelichting
Vul eventueel water bij.
2. Controleer de waterzijdige aansluitingen op lekdichtheid.
3. Controleer of het verwarmingscircuit goed is ontlucht.
4. Controleer of de filters niet verstopt zijn. Reinig deze zo nodig.
5. Controleer de openingen van de kleppen en thermostatische radia
torkranen.
6. Controleer of alle instellingen en veiligheidsvoorzieningen goed wer
ken.
7.2.2 Controle van elektrische aansluitingen
1. Controleer de netvoedingsaansluiting van de buitenunit.
2. Controleer de netvoedingsaansluiting van de binnenmodule.
3. Binnenmodule met hydraulische bijverwarming: controleer de verbin
ding tussen de binnenmodule en de ketel.
4. Binnenmodule met elektrische bijverwarming: controleer de verbin
ding van de elektrische bijverwarming.
5. Controleer de aansluiting van de communicatiekabel tussen de bin
nenmodule en de buitenunit.
6. Controleer de plaatsing en de aansluiting van de sensoren.
7. Controleer de aansluiting van de circulatiepomp(en).
8. Controleer of de aanbevolen stroomonderbreker (curve C) is geïn
stalleerd.
9. Draai de schroeven van de klemmenstroken beter vast.
10. Controleer de scheiding tussen de elektrische voedingskabels en de
signaalkabels.
11. Controleer de verbinding van de vloerverwarmingsthermostaat (in
dien gebruikt)
7.2.3 Koelingcircuit controleren
1. Controleer de plaatsing van de buitenunit en de afstand van de
muur.
2. Controleer de koelingcircuitaansluitingen op lekdichtheid.
3. Zorg ervoor dat de evacuatiedruk is gecontroleerd door te vullen.
4. Zorg ervoor dat de evacuatietijd en de buitentemperatuur zijn gecon
troleerd tijdens de evacuatie.
7623793 - v03 - 06102015