NORMEN VOOR OPSTARTEN VAN DE VEEGMACHINE
Voordat de motor gestart wordt, controleren of zowel de hoofd- als de zijborstels opgeheven zijn (zie hendels
8 en 11, tek. 3)
Plaats de gashendel 7 (tek. 3) op ¾ van zijn bereik.
Steek de startsleutel 14 in de schakelaar.
Draai kloksgewijs totaan de tweede inkeping (stand I).
De gloeibougie verklikker 19 gaat branden (tek. 3).
Wacht tot het lampje dooft en draai de sleutel vervolgens naar de tweede stand en laat hem los zodra
de motor gestart is.
Druk op pedaal 3 (tek. 3) en deblokkeer de hendel op het pedaal om de parkeerrem los te zetten.
Om vooruit te rijden, drukt u op de voorkant van pedaal 1 (tek. 3).
Om achteruit te rijden, drukt u op de achterkant van pedaal 1.
De machine remt automatisch wanneer pedaal 1 neutraal staat.
Hendels 4, 5, 6 moeten in de middenstand staan (tek. 3).
Verlaag het aantal toeren van de motor met gashendel 7 (tek. 3).
Startsleutel 14 in de startstand "0"draaien (tek. 3).
De parkeerrem 3 inschakelen (tek. 3) en met de hendel op het pedaal blokkeren.
R Mille D
Starten van de motor
Starten van de veegmachine
De motor uitschakelen
31