Luchtaansluitingen
6 Luchtaansluitingen
De luchtaansluitingen zijn afhankelijk van de
keuze met G ¼- of ¼-18 NPT draad uitge-
voerd. Bij compacte drukregelaars wordt de
richting van de ingang van de instrumenten-
lucht naar de uitgang gemarkeerd door een
pijl op de sticker.
Bij drukregelaars met twee aansluitboringen
in de adapterplaat (Fig. 5 en Fig. 6) is de in-
strumentenluchtaansluiting met SUPPLY ge-
markeerd.
Bij deze uitvoeringen wordt het uitgaand sig-
naal van de positioner via de OUTPUT-bo-
ring door de adapterplaat naar de aandrij-
ving geleid.
Fig. 9: Manometermontage, bijv. bij compacte regelaar van het type 4708-12xx/-13xx
34
20
21
2...3 mm
6.1 Manometer
Een manometer moet zo worden geïnstal-
leerd dat er na het aandraaien van de con-
tramoer (20) een afstand van 2 tot 3 mm
overblijft tussen de contramoer en de mano-
meter.
Bij de compacte uitvoeringen van het type
4708-12xx/13xx moet er extra op worden
gelet dat de stop (23) slechts zo ver wordt
ingeschroefd dat deze gelijk ligt met de be-
huizing, anders zouden de afdichtingen (21,
22) worden beschadigd. Deze afdichtingen
horen bij de manometer of de stop en moe-
ten daarom worden omgebouwd bij het van
kant verwisselen van de manometer en stop.
22
23
0 mm
EB 8546 NL