Voetbochtsysteem
Zie afb.
1
op pagina 23.
Ga als volgt te werk:
1. Boor montagegaten voor de beugel van de gelei-
destang binnenin de put en maak de beugel van
de geleidestang provisorisch vast met twee
schroeven.
2. Plaats het voetstuk van de automatische koppe-
ling op de bodem van de put. Gebruik een schiet-
lood om de juiste positie te bepalen. Maak de
voetbochtkoppeling met zware keilbouten vast.
Als de bodem van de put ongelijk is, moet het
voetstuk van de voetbocht worden ondersteund
zodat deze recht staat bij het vastmaken.
3. Monteer de persleiding volgens de algemeen
bekende procedures, zonder de leiding te ver-
draaien of onder spanning te zetten.
4. Steek de geleidestangen in de ringen van het
voetstuk van de voetbocht en pas de lengte van
de geleidestangen aan ten opzichte van de
bovenste bevestigingsbeugel.
5. Schroef de provisorisch vastgemaakte beugel
van de geleidestang los, plaats deze boven op de
geleidestangen en bevestig deze uiteindelijk ste-
vig aan de wand van de put.
De geleidebuizen dienen absoluut geen
axiale speling te vertonen, aangezien dit
lawaai veroorzaakt tijdens het bedrijf van
de pomp.
6. Eventueel puin dient uit de put te worden verwij-
derd, voordat u de pomp erin plaatst.
7. Monteer de geleideklauw aan de persopening
van de pomp. Smeer de pakking van de geleide-
haak met vet in voordat u de pomp in de put laat
zakken.
8. Schuif de geleideklauw omlaag langs de geleide-
stangen, en laat de pomp in de put zakken door
middel van een geborgde ketting die aan de
ophangbeugel is vastgemaakt. Wanneer de
pomp het voetstuk met automatische koppeling
bereikt, koppelt de pomp zich vanzelf.
Als de pomp het voetstuk van de autokop-
peling heeft bereikt, schudt u de pomp met
behulp van de ketting om er zeker van te
zijn dat de pomp in de juiste positie wordt
geplaatst.
9. Hang het einde van de ketting op aan een dege-
lijke haak aan de bovenkant van de pompput en
zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
10. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster zodat de
kabel niet beschadigd kan raken tijdens bedrijf.
Maak de trekontlaster vast aan een degelijke
haak boven in de put. Zorg ervoor dat de kabel
niet wordt geknikt of afgekneld.
11. Sluit de voedingskabel en de signaalkabel aan,
indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien water
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
Bovenwaterkoppeling
Zie afb.
2
op pagina 23.
Ga als volgt te werk:
1. Plaats een bevestigingsbalk in de put.
2. Bevestig het stationaire deel van de snelkoppe-
ling boven op de bevestigingsbalk.
3. Bevestig het aangepaste stuk leiding voor het
draaibare gedeelte van de bovenwaterkoppeling
op de persopening van de pomp.
4. Bevestig een harpsluiting en een ketting aan het
draaibare gedeelte van de bovenwaterkoppeling.
5. Verwijder eventueel puin uit de put voordat u de
pomp erin plaatst.
6. Laat de pomp in de put zakken door middel van
de geborgde ketting die aan de hijsbeugel is
vastgemaakt. Wanneer het draaibare gedeelte
van de bovenwaterkoppeling het stationaire
gedeelte bereikt, zullen deze twee zich gewoon-
lijk automatisch vastkoppelen.
Als de pomp het voetstuk van de autokop-
peling heeft bereikt, schudt u de pomp met
behulp van de ketting om er zeker van te
zijn dat de pomp in de juiste positie wordt
geplaatst.
7. Hang het einde van de ketting op aan een dege-
lijke haak aan de bovenkant van de pompput en
zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
8. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster zodat de
kabel niet beschadigd kan raken tijdens bedrijf.
Maak de trekontlaster vast aan een degelijke
haak boven in de put. Zorg ervoor dat de kabel
niet wordt geknikt of afgekneld.
9. Sluit de voedingskabel en de signaalkabel aan,
indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien water
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
5