Draairichting van de motor
De fabrieksinstelling zorgt voor draaiing met de klok
mee als de uitgang van de frequentieomvormer als
volgt is aangesloten:
Klem 96 aangesloten op U-fase.
Klem 97 aangesloten op V-fase.
Klem 98 aangesloten op W-fase.
De draairichting kan worden gewijzigd door twee fasen
op de motorklemmen te verwisselen.
Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieomvormer kan meerdere, parallel aan-
gesloten motoren besturen. Als de motoren moeten
werken met verschillende motorsnelheden, moet u
motoren met verschillende nominale motorsnelheden
gebruiken. De motorsnelheid wordt simultaan gewij-
zigd, wat betekent dat de verhouding tussen de nomi-
nale motorsnelheden in het gehele bereik gehand-
haafd blijft. Het totale stroomverbruik van de motoren
mag niet groter zijn dan de maximale nominale uit-
gangsstroom I
van de frequentieomvormer.
INV
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er
bij de start en bij lage snelheden problemen optreden.
Dit wordt veroorzaakt doordat kleine motoren een re-
52
VLT
latief grote ohmse weerstand in de stator hebben,
waardoor deze bij de start en bij lage snelheden een
hogere spanning vereisen.
In systemen waar motoren parallel werken, kan het
thermo-elektronisch relais (ETR) van de frequentie-
omvormer niet worden gebruikt als motorbeveiliging
voor de afzonderlijke motor. Daarom dienen extra mo-
torbeveiligingen te worden toegepast, bijvoorbeeld
thermistors in iedere motor of een apart thermisch re-
lais. (Stroomonderbrekers zijn niet geschikt als bevei-
liging.)
NB!
Parameter 107 Automatische aanpassing
motorgegevens, AMT kan niet worden ge-
bruikt wanneer motoren parallel zijn ge-
schakeld. Parameter 101 Koppelkarakte-
ristiek moet op Speciale motorkarakteris-
tieken [8] worden ingesteld wanneer
motoren parallel zijn geschakeld.
Motorkabels
Zie Technische gegevens voor de juiste kabeldoorsne-
de en -lengte. Houd u altijd aan de nationale en lokale
voorschriften ten aanzien van de kabeldoorsnede.
NB!
Als een niet-afgeschermde/niet-gewa-
pende kabel wordt gebruikt, wordt niet vol-
daan aan bepaalde EMC-vereisten, zie
EMC-testresultaten in de Design Guide.
Als voldaan moet worden aan de EMC-specificaties
met betrekking tot emissie, dient de motorkabel te
worden afgeschermd/gewapend, tenzij anders is aan-
gegeven voor het betreffende RFI-filter. Het is belang-
rijk om de motorkabel zo kort mogelijk te houden om
het ruisniveau en lekstromen tot een minimum te be-
perken. De afscherming van de motorkabel dient te
worden aangesloten op de metalen behuizing van de
frequentieomvormer en op de metalen behuizing van
de motor. De aansluitingen voor de afscherming moe-
ten met een zo groot mogelijk oppervlak (kabelklem)
worden gemaakt. Voor de diverse frequentieomvor-
mers is hiervoor aparte installatieapparatuur beschik-
baar. Montage met gedraaide kabeluiteinden (pigtails)
dient vermeden te worden, aangezien dit het afscher-
mende effect bij hoge frequenties verstoort. Als het
noodzakelijk is de afscherming te onderbreken om een
motorisolator of motorrelais te installeren, dient de af-
scherming te worden voortgezet met de laagst moge-
lijke HF-impedantie.
®
MG.27.E3.10 – VLT
is een geregistreerd handelsmerk van Danfoss
®
2800-serie