Encoder instellen
Met ENCODER INSTELLEN kunt u de resolutie van en het type
encoder (lineair of roterend), de telrichting en het type referentiemerk
instellen.
U
De cursor gaat standaard naar het veld ENCODER INSTELLEN bij
het openen van Systeeminstellingen. Druk op ENTER. Hierdoor
wordt een lijst geopend met 3 mogelijke encoders, gelabeld
INGANG X1, X2 of X3.
In dit menu verschijnt ook het veld om de DRAADCYCLUS
in te stellen. Hier kunnen alleen gegevens voor de
schroefspil worden ingevoerd.
U
Scroll naar de encoder-ingang die u wilt toevoegen of wijzigen en
druk op ENTER.
U
Het veld ENCODERSIGNAAL wordt automatisch vastgelegd.
U
De cursor staat in het veld ENCODERTYPE. Selecteer het
encodertype door op de softkey LINEAIR/ROTEREND te drukken.
Voor DRAADCYCLUS is het noodzakelijk dat ingang X3
wordt ingesteld voor de schroefspil roterende encoder.
U
Ga bij lineaire encoders met de cursor naar het veld
SIGNAALPERIODE en selecteer met de softkeys GROVER of
FIJNER de signaalperiode van de encoder in µm (2, 4, 10, 20, 40,
100, 200, 10 240, 12 800), of voer de gewenste signaalperiode exact
in. Voer bij roterende encoders de signaalperiode rechtstreeks in.
Zie "Encoderparameters" op pagina 103 voor waarden.
U
Druk in het veld REFERENTIEMERK op de softkey REF.MERK en
selecteer vervolgens de softkey GEEN, EENMALIG OF
GECODEERD voor het referentiesignaal.
Selecteer GEEN voor ingang X3 als deze is ingesteld voor
de DRAADCYCLUS.
94
II Technische informatie