Uitlaatgasnabehandelingssysteem
Dieseloxidatiekatalysator (DOC)
De dieseloxidatiekatalysator heeft een katalytisch
oppervlak, waardoor de in het uitlaatgas
voorkomende schadelijke stoffen in onschadelijke
stoffen worden omgevormd. Daarbij worden
koolmonoxide en onverbrande koolwaterstoffen met
zuurstof in reactie gebracht en in kooldioxide en
water omgevormd. Bovendien worden de
stikstofmonoxiden in stikstofdioxiden omgevormd.
Voor een hoge efficiëntie zijn temperaturen > 250 °C
nodig.
Roetfilter (DPF)
Bij de verbranding van dieselbrandstof ontstaat roet,
dat in het roetfilter wordt afgegeven. Bij toenemende
belasting met roet moet deze worden geregenereerd.
Dat betekent dat de roet in het roetfilter wordt
verbrand.
De regeneratie is gebaseerd op een continu
regeneratieproces, dat geactiveerd wordt zodra de
uitlaatgastemperatuur van 250 °C aan de ingang van
het uitlaatgas-nabehandelingssysteem wordt
overschreden. De filterbelasting met roet wordt
permanent door het motor-regelapparaat bewaakt.
© 06/2018
Bediening
Normaal bedrijf
Onder normale bedrijfsomstandigheden
(uitlaatgastemperatuur > 250 °C) blijft de
filterbelasting door roet binnen een toelaatbaar bereik
en zijn er geen handelingen nodig.
De regeneratielamp is uit.
Ondersteuningsmodus
Tijdens deze bedrijfstoestand treedt een
akoestische verandering van de lopende
motor op.
Wanneer de bedrijfsomstandigheden van de motor
geen passieve regeneratie toestaan, stijgt de
belasting van het roetfilter door roet.
In de verbrandingsluchtinlaat bevindt zich een door
het motorregelapparaat geregelde smoorklep,
waarmee de uitlaatgastemperatuur voor de
regeneratie van het roetfilter wordt verhoogd.
Dit kan het geval zijn wanneer:
● De motor alleen maar korte bedrijfstijden heeft.
● De belasting van de motor niet hoog is.
Dit proces wordt automatisch door het
motorregelapparaat geactiveerd, er zijn geen
handelingen van de operator nodig.
De regeneratielamp is uit.
Vermogensreductie
Als een zwaarwegende fout optreedt, of als een fout
niet wordt verholpen, reageert het systeem met een
vermogensreductie van de motor.
42
Regeneratie
Het passieve roetfiltersysteem verbrandt het roet in
het filter met de in het uitlaatgas voorkomende
stikstofoxiden, die eerst in de DOC worden
geoxideerd. Dit proces vindt continu plaats, zodra de
uitlaatgastemperatuur boven 250 °C ligt. Het
passieve roetfiltersysteem bevat geen brander.
Voorwaarde voor de passieve, continue regeneratie
is een voldoende verhouding van stikstofoxiden tot
roet in het ongereinigde uitlaatgas van de motor.
Per foutsoort vindt een één- of tweefasige
vermogensreductie plaats.
Vermogensreductie
Fase 1
Koppelreductie
Fase 2
Koppelreductie
+ motortoerentalbegrenzing
Overbrugging van de vermogensreductie
Om de vermogensreductie veroorzaakt door het
EAT-systeem tijdelijk uit te schakelen, is een
afzonderlijke noodschakelaar beschikbaar.
Deze functie is beperkte tijd beschikbaar en moet het
de operator mogelijk maken om de machine naar een
veilige plek te brengen.
Deze functie is enkel beschikbaar bij motoren met
niveaus 1 en 2 van de vermogensreductie volgens de
EU-wetgeving en niveau 1 volgens de EPA-
wetgeving.
Stilstandsregeneratie
Tijdens de regeneratie ontstaan aan de
uitlaatgas-eindbuis temperaturen van ca.
600°C.
Bij de stilstandsregeneratie wordt een
speciale motorbedrijfstoestand ingesteld en
het is niet toegestaan de machine tijdens de
actieve stilstandsregeneratie te gebruiken.
Verbrandingsgevaar!
Wanneer de ondersteuningsmodus onvoldoende
vermindering van de roetbelasting bereikt, wordt het
filter verder met roet beladen en er wordt dan een
stilstandsregeneratie nodig.
Bediening
Passieve regeneratie
Dit wordt door een knipperende regeneratielamp
aangegeven.
De stilstandsregeneratie moet door de operator
handmatig worden geïnitieerd.
Het wordt aanbevolen een nodige
stilstandsregeneratie zo snel mogelijk uit te voeren,
omdat het roetfilter anders steeds meer met roet
wordt belast.
Wanneer de stilstandsregeneratie niet wordt
uitgevoerd, activeert het motorregelapparaat,
afhankelijk van de belasting van het roetfilter, de
vastgelegde motorbeveiligingsfuncties.
Elke stilstandsregeneratie verdunt de smeerolie in
geringe mate met brandstof. Het aantal
stilstandsregeneraties wordt daarom bewaakt.
Uitvoering van de stilstandsregeneratie
De motor moet in een voor de regeneratie "veilige
toestand" worden gebracht:
● De motor moet op een open terrein met een
veiligheidsafstand tot brandbare voorwerpen
worden geplaatst.
● De motor moet warmlopen, minstens 75 °C
koelvloeistoftemperatuur moet zijn bereikt.
● De motor moet stationair lopen.
● Nu heeft het motorregelapparaat een signaal
nodig, dat aangeeft, dat het apparaat een veilige
plaats heeft (stationair signaal).
● Dit vindt plaats, afhankelijk van de toepassing,
bijv. door:
– Bedienen van de parkeerrem.
41
© 06/2018