6. Eventueel puin dient uit de put te worden verwij-
derd, voordat u de pomp erin plaatst.
7. Bevestig de geleideklauw aan de persopening
van de pomp.
8. Schuif de geleideklauw tussen de geleiderails en
laat de pomp in de put zakken door middel van
een geborgde ketting die aan de hijsbeugel van
de pomp is vastgemaakt. Wanneer de pomp het
voetstuk met automatische koppeling bereikt,
koppelt de pomp zich vanzelf.
9. Hang het einde van de ketting op aan een dege-
lijke haak aan de bovenkant van de pompput en
zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
10. Pas de lengte van de motorkabel aan door deze
op te rollen op een trekontlaster zodat de kabel
niet kan beschadigen tijdens bedrijf. Maak de tre-
kontlaster vast aan een degelijke haak boven in
de put. Zorg dat de kabels niet geknikt of afge-
kneld worden.
11. Sluit de motorkabel en de signaalkabel aan,
indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien water
N.B.
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
7.2 Vrijstaande ondergedompelde
opstelling
Pompen voor vrijstaande ondergedompelde opstel-
ling kunnen vrij op de bodem van de put of vergelijk-
bare plaats staan. Zie afb. B, pagina 24.
Om de pomp gemakkelijk te kunnen servicen moet
een flexibele verbinding of koppeling aan de elle-
boog van de persleiding worden gemonteerd om
deze gemakkelijk te kunnen ontkoppelen.
Bij gebruik van een slang zorgt u ervoor dat de
slang niet knikt en dat de inwendige diameter van de
slang overeenkomt met die van de persopening van
de pomp.
Bij gebruik van een stugge leiding bevestigt u de
verbinding of koppeling, de terugslagklep en de iso-
latie-afsluiter in de aangegeven volgorde, bekeken
vanaf de pomp.
Als de pomp in de modder of op een ongelijke onder-
grond wordt opgesteld, adviseren wij om de pomp
met stenen of soortgelijk materiaal te ondersteunen.
10
Ga als volgt te werk:
1. Bevestig een 90 ° bocht aan de persopening van
de pomp en monteer hierop de persleiding/slang.
2. Laat de pomp in de vloeistof zakken m.b.v. een
ketting gemonteerd aan de hijsbeugel. Wij raden
aan de pomp op een vlakke en stevige fundatie
te plaatsen. Zorg dat de pomp aan de ketting
hangt en niet aan de kabel.
3. Hang het einde van de ketting op aan een dege-
lijke haak aan de bovenkant van de pompput en
zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
4. Pas de lengte van de motorkabel aan door deze
op te rollen op een trekontlaster zodat de kabel
niet kan beschadigen tijdens bedrijf. Bevestig de
trekontlaster aan een degelijke haak. Zorg dat de
kabels niet geknikt of afgekneld worden.
5. Sluit de motorkabel en de signaalkabel aan,
indien aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien water
N.B.
dan via de kabel in de motor kan doordrin-
gen.
Als meerdere pompen in dezelfde put wor-
den opgesteld, moeten ze op hetzelfde
N.B.
niveau worden opgesteld voor optimale
pompwisseling.