Montage: leidingen, dakdoorvoering
TDMA SOLAR PUR:
13 Montage: leidingen, dak-
doorvoering
13.1 Belangrijke instructies voor het leggen van
leidingen
Alle leidingen binnen- en buitenshuis met overal gelijkmatige
helling naar de boiler leggen, zie afbeelding hieronder en
Eindcontrole, op pagina 42.
OPMERKING
Doorhangen van de leiding vermijden! Indien
nodig steunen voorzien.
Helling van min. 6 cm / 1 m in het vorstge-
bied
Helling van min 3 cm / 1 m in het vorstvrije
gebied
De minimum buigradius van de Alu-Pex-buizen
bedraagt 80 mm.
Min 30°
Max 90°
Max
Min
10,5m
3,2m
Min 3°
(vorstgebied)
Max
25m*
Min 1,5°
38
* Max. toegelaten lengte tot aan de onderkant van het collec-
torveld:
Leidingensets 25 m. op de gewenste lengte <25 m inkorten.
Leidingset lang: 25 m, kort: 15 m
Bij het leggen van de ISOCONNECT-leidingen wordt bij
voorkeur van de collectorkant uit begonnen. Aan de collec-
tor worden de koperen buisuiteinden van de leiding ge-
monteerd.
ISOCONNECT wordt met de dubbele bevestigingsbeugels
bevestigd, de aanbevolen afstand tussen de beugels be-
draagt max. 2 m.
Steunen voorzien in de zones met een minimale helling om
„doorhangen", wat door thermische uitzetting kan ont-
staan, te vermijden.
13.2 Dakdoorvoering
OPMERKING
De plaats van de dakdoorvoering zo kiezen dat de ver-
trek- en terugloopleidingen van de collector overal geheld
zijn (6 cm/m)– ook door het dak.
De koperen buisuiteinden (op de Alu-Pex-leiding geperst)
mogen niet ingekort worden (minimale afstand collector-
kunststofbuis 250 mm), de dakdoorvoering moet zich
daarom op voldoende afstand van de collector bevinden.
Optioneel: als bescherming tegen kleurverandering en om
de kleur aan te passen kan de dakdoorvoering individueel
gelakt worden in een carosserielakkerij. De viscositeit van
de kleur moet aangepast worden aan de flexibiliteit.
13.2.1
Standaardformaten(NF)
2 x bouten
ø 4 mm
13.2.2
Grote dakpannen, buitenmaten
(breedte latten meer dan 36,5 cm)