OMNIA M 3.2
Codering
Assemblage-unit
1
Buitenunit
1.1
Manometer
1.2
Overdrukklep
1.3
Expansievat
1.4
Platenwarmtewisselaar
1.5
Ontluchtingsventiel
1.6
Stroomschakelaar
1.7
P_i: Circulatiepomp in het apparaat
2
Y-filter
3
Stopklep (niet meegeleverd)
4
Bedrade controller
5
Kamerthermostaat (niet meegeleverd)
6
Aftapkraan (niet meegeleverd)
7
Vulklep (niet meegeleverd)
8
Balanstank (niet meegeleverd)
8.1
Ontluchtingsventiel
8.2
Aftapkraan
9
Expansievat (niet meegeleverd)
Het volume van de balanstank (8) moet groter zijn dan 40 L. De aftapkraan (6) moet op het laagste punt van het
systeem worden geïnstalleerd. Pomp (10) moet worden aangestuurd door de buitenunit en worden aangesloten op de
overeenkomstig poort van de buitenunit (zie "9.7.6 Aansluiting van andere componenten / Voor buitencirculatiepomp
P_o").
•
Pompwerking en ruimteverwarming en -koeling
Het apparaat schakelt de verwarmings- of koelmodus in volgens de instelling van kamerthermostaat. Wanneer de
kamerthermostaat (5) om ruimteverwarming/-koeling verzoekt, wordt de pomp actief en schakelt het apparaat (1) over
naar de verwarmings-/koelmodus. Het apparaat (1) blijft actief tot de beoogde uittredetemperatuur van koud/warm water
is bereikt. In de koelmodus is de gemotoriseerde 3-wegklep (19) gesloten om te voorkomen dat koud water door de
vloerverwarmingscircuits (FHL) stroomt.
Zorg ervoor dat u de thermostaatdraden aansluit op de juiste aansluitklemmen en de KAMERTHERMOSTAAT in de
bedrade controller juist te configureren (zie "10.7 Veldinstellingen / KAMERTHERMOSTAAT"). De bekabeling van
de kamerthermostaat moet worden uitgevoerd volgens Methode A zoals beschreven in "9.7.6 Aansluiting van andere
componenten / Voor kamerthermostaat".
De bedrading van de 3-wegklep (19) verschilt voor NC-klep (normaal gesloten) en een NO-klep (normaal geopend)! Zorg
ervoor dat u de juiste aansluitklemnummer gebruikt voor de aansluiting zoals aangegeven op het aansluitschema.
De instelling van de in-/uitschakeling van de verwarming/koeling kan niet worden gedaan in het bedieningspaneel; de beoogde
uitlaatwatertemperatuur moet worden ingesteld in het bedieningspaneel.
•
Verwarming van leidingwater
De verwarming van leidingwater gebeurt zoals beschreven in "8.2 Toepassing 2".
8.4 Toepassing 4
Ruimteverwarming met hulpketel (wisselende werking).
Ruimteverwarming door het apparaat of door een hulpketel die is aangesloten op het systeem.
•
Het door het apparaat aangestuurde contact (of "toestemmingssignaal" voor de hulpketel) wordt bepaald door de
buitentemperatuur (thermistor op de buitenunit). Zie "10.7 Veldinstellingen / ANDERE WARMTEBRON".
•
Bivalente werking is mogelijk voor zowel het verwarmen van ruimten als water voor huishoudelijk gebruik.
•
Als de hulpketel alleen warmte verzorgd voor ruimteverwarming, moet de ketel worden geïntegreerd in het leidingwerk en
in de veldbedrading volgens de afbeelding voor Toepassing A.
•
Als de hulpketel ook warmte verzorgd voor de verwarming van huishoudelijk water, kan de ketel ook worden geïntegreerd
in het leidingwerk en in de veldbedrading volgens de afbeelding voor Toepassing B. In deze toestand kan het apparaat
het aan-/uitsignaal verzenden naar de ketel in de warmtemodus, maar de ketel regelt zichzelf in DHW-modus.
22T÷30T
Codering
12.1
12.2
12.3
FHL 1...n
FCU 1...n
OPMERKING
LET OP
Cod. 3QE47670 - Rev. 02 - 11/2023
Assemblage-unit
10
P_o: Buitencirculatiepomp (niet meegeleverd)
11
Collector/distributeur (niet meegeleverd)
12
Warmwatertank (niet meegeleverd)
Ontluchtingsventiel
Warmtewisselaarspoel
Boosterverwarming
13
T5: Temperatuursensor van DHW-tank
14
Warmwaterkraan (niet meegeleverd)
15
P_d: DHW-pomp (niet meegeleverd)
16
Terugslagklep (niet meegeleverd)
17
Omloopklep (niet meegeleverd)
18
SV1: 3-wegklep (niet meegeleverd)
19
SV2: 3-wegklep (niet meegeleverd)
20
Zonne-energieset (niet meegeleverd)
21
P_s: Zonnepomp (niet meegeleverd)
Vloerverwarmingscircuit (niet meegeleverd)
Ventilatorconvectoren (niet meegeleverd)
97
NL