7.7
Apparaat pneumatisch aansluiten
GEVAAR!
Gevaar voor letsel door aansluiting van ongeschikte slangen.
▶ Alleen slangen gebruiken die bestand zijn tegen de druk en de temperatuur van het medium.
▶ Technische gegevens van de slangfabrikant in acht nemen.
GEVAAR!
Bij stuurfunctie I: gevaar bij uitval van de stuurdruk.
Bij uitval van de stuurdruk blijft het ventiel in een ongedefinieerde positie staan.
▶ Voor gecontroleerd opnieuw starten het apparaat onder stuurdruk zetten, daarna het medium inschake-
len.
Voor apparaat met aansturing de bedieningshandleiding van de betreffende aansturing in acht ne-
men.
7.7.1
Stuurmedium aansluiten
De positie van de aansluitingen kan door verdraaien van de aandrijving 360° traploos worden uitge-
lijnd. De werkwijze is beschreven in het hoofdstuk "Aandrijving draaien" beschreven.
Afb. 30: Pneumatische aansluitingen
Stuurfunctie A en B:
Stuurmedium aansluiten op stuurluchtaansluiting 1 van de aandrijving.
Stuurfunctie A, 3-standenaandrijving:
Stuurmedium aansluiten op stuurluchtaansluiting 1 en 2 van de aandrijving.
Druk op stuurluchtaansluiting 1: ventiel opent.
Druk op stuurluchtaansluiting 1 en 2: ventiel in middenpositie.
Stuurfunctie I:
Stuurmedium aansluiten op stuurluchtaansluiting 1 en 2 van de aandrijving.
Druk op stuurluchtaansluiting 1: ventiel opent.
Druk op stuurluchtaansluiting 2: ventiel sluit.
Geluiddemper
Bij apparaten met slangsteekaansluiting wordt de geluiddemper voor de vermindering van het geluidsvolu-
me van de afvoerlucht los meegeleverd.
Geluiddemper in de vrije ontluchtingsaansluiting 2 steken.
34
Ontluchtingsaansluiting
SFA, SFB
Stuurluchtaansluiting SFI
Stuurluchtaansluiting SFA,
SFB, SFI
Type 2100
Installatie
2
1