HOOFDSTUK 1 – VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Gevaar voor beknelling en botsing
• Alle machinisten en grondpersoneel moeten een goedge-
keurde helm dragen.
• Let tijdens het rijden op obstakels om en boven de machine.
Controleer tijdens bediening de vrije ruimte boven, aan de zij-
kanten en onder het platform.
• Houd alle lichaamsdelen tijdens bedrijf binnen de platform-
leuning.
• Gebruik de giekfuncties, niet de rijfunctie om het platform
dicht bij obstakels te plaatsen.
• Laat altijd iemand op de uitkijk staan wanneer u ergens rijdt
waar het zicht beperkt is.
1-10
• Zorg dat ander personeel tijdens de bediening op minstens
1,8 m (6 ft) afstand van de machine blijft.
• Onder alle rijomstandigheden moet de machinist de rijsnel-
heid beperken naargelang van bodemgesteldheid, verkeer,
zicht, helling, aanwezigheid van personeel en andere factoren.
• Houd bij alle rijsnelheden rekening met de remafstand. Wan-
neer u in de hoge versnelling rijdt, verminder dan de rijsnel-
heid alvorens te stoppen. Rijd op hellingen uitsluitend in de
lage versnelling.
• Rijd niet in de hoge versnelling in beperkte of nauwe ruimten
of wanneer u achteruit rijdt.
• Wees steeds uiterst voorzichtig om te voorkomen dat obsta-
kels de bedieningselementen en personen op het platform
raken of hinderen.
• Zorg ervoor dat gebruikers van andere machines boven en op
de grond op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de
MEWP's. Schakel de stroom naar bovenloopkranen uit.
• Bedien de machine niet boven personeel op de grond. Waar-
schuw het personeel niet onder een geheven giek of platform
te werken, staan of lopen. Plaats zo nodig barrières op de
grond.
31217077