NL
FLITSBELICHTINGSCORRECTIE
Met deze optie kan de flitsbelichting onafhankelijk van de
belichting door het aanwezige licht gericht afgezwakt of versterkt
worden, bijv. om bij een buitenopname 's avonds het gezicht van
een persoon op de voorgrond lichter te maken, terwijl de lichtsfeer
behouden blijft.
Fabrieksinstelling:
0 EV
0 EV
▸
In het hoofdmenu,
kiezen
Flash Settings
Flash Settings
▸
kiezen
Flash Exposure Compensation
Flash Exposure Compensation
• Het submenu toont een schaal met een rood aangegeven
instelmarkering. Als deze bij de waarde
staat, komt dit
0
0
overeen met de uitgeschakelde functie.
▸
Gewenste waarde op de schaal instellen
90
Aanwijzingen
• Voor de ingestelde correcties geldt - onafhankelijk van de wijze
waarop ze oorspronkelijk zijn ingevoerd: Deze blijven zo lang
geldig tot ze handmatig weer op
worden teruggezet. Dat wil
0
0
zeggen: ook als de camera tussendoor uit- en weer ingeschakeld
is geweest.
•
is uitsluitend beschikbaar als
Flash Exposure Compensation
Flash Exposure Compensation
flitsapparaten met een eigen correctiefunctie worden gebruikt,
bijvoorbeeld de Leica SF 58.
• Een op de camera ingevoerde correctiewaarde is niet effectief
zodra op een overeenkomstig uitgeruste en geplaatste flitser,
zoals de Leica SF 60, een correctiewaarde wordt ingevoerd.
• De menuoptie
dient uitsluitend voor
Flash Exposure Compensation
Flash Exposure Compensation
het gebruik met flitsapparaten, waarop de correctie niet zelf kan
worden ingesteld (bijvoorbeeld Leica SF 26).
• Een met plus-correctie gekozen heldere flitsverlichting vereist
een hoger flitsvermogen. Daardoor beïnvloedt een flitsbelich-
tingscorrectie meer of minder sterk het flitsbereik: een
plus-correctie vermindert haar, een minus-correctie verhoogt
haar.
• Een op de camera ingestelde belichtingscorrectie beïnvloedt
uitsluitend de meting van het aanwezige licht. Wanneer u in de
flitsmodus gelijktijdig een correctie van de TTL-flitsmeting wenst,
moet u deze extra op het flitsapparaat instellen. (Uitzondering:
met de Leica SF 26 moet de correctie aan de camera per
menubediening worden ingesteld.)
MET FLITS FOTOGRAFEREN
▸
Flitsapparaat inschakelen
▸
Op het flitsapparaat de geschikte modus voor regeling van het
richtgetal (bijvoorbeeld TTL of GNC = Guide Number Control)
instellen.
▸
Camera inschakelen
▸
Gewenste belichtingsmodus respectievelijk de gewenste
sluitertijd en / of diafragma instellen
• Let daarbij beslist op de kortste flitssynchronisatie-tijd, omdat
deze bepaalt of er een 'normale' opnameflits of een HSS-flits
wordt afgegeven.
▸
Vóór iedere flitsopname ontspanner aantikken om de belich-
tingsmeting in te schakelen
• Als dit door te snel en in één keer volledig indrukken van de
ontspanner wordt verzuimd, zal het flitsapparaat eventueel
niet worden geactiveerd.
Aanwijzingen
• Het flitsapparaat moet klaar voor gebruik zijn, anders kan dit
foutieve belichtingen en foutieve meldingen van de camera tot
gevolg hebben.
• Studioflitsinstallaties hebben vaak een zeer lange flitsduur. Het
kan in dat geval daarom zinvol zijn een langere sluitertijd dan
1⁄180 s te kiezen. Hetzelfde geldt voor radiografisch gestuurde
flitstriggers bij het 'draadloos flitsen', omdat de radiografische
overdracht een tijdvertraging kan veroorzaken.
• Seriebeeldopnamen en automatische belichtingsreeksen met
flits zijn niet mogelijk.
• Om bewogen opnamen met langere sluitertijden te vermijden, is
het aan te bevelen een statief te gebruiken. Alternatief kunt u
een hogere gevoeligheid kiezen.
CONTROLEWEERGAVEN VAN DE FLITSBELICHTING IN
DE ZOEKER
(bij systeemconforme flitsapparaten)
In de zoekerweergave van de Leica M10 Monochrom dient het
flitssymbool als terugmelding en weergave van verschillende
situaties.
• Het flitsapparaat kan niet flitsen
verschijnt niet
(ondanks ingescha-
• Op het flitsapparaat moet een
keld en bedrijfsgereed
correcte modus worden ingesteld of
een HSS-compatibel flitsapparaat
flitsapparaat)
worden aangesloten
knippert vóór de
• Het flitsapparaat is nog niet paraat
opname langzaam
(2 Hz)
• Het flitsapparaat is paraat
brandt vóór de
opname
• De flitsparaatheid is weer aanwezig
brandt na het
ontspannen
ononderbroken*
knippert na het
• Geslaagde flitsfotografie
• Het apparaat is echter nog niet weer
activeren snel
(4 Hz)*
gereed gemaakt om te flitsen.
• Niet voldoende flitsvermogen
dooft na het
ontspannen*
*uitsluitend bij TTL-flitsmodus
NL
91