OPNAMEMODUS
NL
BEELDSEQUENTIE
De hieronder beschreven functies en instelmogelijkheden hebben
in principe betrekking op het opnemen van afzonderlijke beelden.
Naast de afzonderlijke opnamen biedt de Leica M10 Monochrom
echter nog een aantal andere standen. Aanwijzingen over hun
werkwijze en instelmogelijkheden vindt u in de betreffende
hoofdstukken.
▸
In het hoofdmenu,
kiezen
Drive Mode
Drive Mode
▸
Gewenste functievarianten kiezen
62
Mode
Instelmogelijkheden / varianten
Afzonderlijke
Single
Single
opnamen
Serieopname
Snelheid:
(zie pagina 79)
–
Continuous Low Speed
Continuous Low Speed
–
Continuous High Speed
Continuous High Speed
Zelfontspanner
Wachttijd:
(zie pagina 82)
–
Self Timer 2 s
Self Timer 2 s
–
Self Timer 12 s
Self Timer 12 s
Intervalopname
Frames
Frames
(zie pagina 80)
Interval tussen de opnamen (
Interval Time
Interval Time
Belichtingsreeks
(3 of 5)
Frames
Frames
(zie pagina 81)
F-Stops
F-Stops
Exposure Compensation
Exposure Compensation
OPNAMETYPEN
BIJ GEBRUIK VAN DE MEETZOEKER
OPNAMEBEREIK (LICHTKADER)
De lichtkader-meetzoeker van deze camera is niet alleen een
bijzonder hoogwaardige, grote, briljante en heldere zoeker, maar
ook een aan het objectief gekoppelde, zeer precieze afstandmeter.
De koppeling gebeurt automatisch met alle Leica M-objectieven
van 16 tot 135 mm brandpuntsafstand als ze op de camera worden
geplaatst. De zoeker heeft een vergrotingsfactor van 0,73x.
Ze zijn zodanig met de afstandsinstelling gekoppeld dat de parallax
)
(de offset tussen de objectief- en zoekeras) automatisch wordt
gecompenseerd. De sensor registreert bij afstanden van minder
dan 2 m iets minder dan dat de binnenkanten van de lichtkaders
aanduiden, bij grotere afstanden iets meer (zie afbeeldingen
hiernaast). Deze geringe afwijkingen zijn in de praktijk zelden van
doorslaggevende betekenis en worden bepaald door het principe:
lichtkaders van een zoekercamera moeten op de beeldhoek van de
betreffende objectief-brandpuntsafstanden worden afgestemd. De
nominale beeldhoek verandert echter iets bij het scherpstellen
vanwege de daarbij veranderende uittrekking; dat wil zeggen: door
de afstand van het optische systeem van het sensorvlak. Als de
ingestelde afstand kleiner is dan oneindig (en overeenkomstig de
uittrekking groter), wordt ook de werkelijke beeldhoek kleiner: het
objectief registreert minder van het onderwerp. Bovendien zijn de
beeldhoekverschillen bij langere brandpuntsafstanden vanwege de
daar grotere uittrekking ook groter.
F
2.8
1/8000
ISO
12500
EV
B
999-9000
A
22:45
PM
22.02.2012
12MP
8234/9999
Alle opnamen en lichtkader-posities gelden voor een brandpuntsafstand van 50
mm
A
Lichtkader
B
Daadwerkelijk beeldveld
Instelling op 0,7 m
De sensor registreert circa één kaderbreedte minder.
Instelling op 2 m
De sensor registreert precies het beeldveld dat door
de binnenkanten van het lichtkader wordt getoond.
Instelling op oneindig:
De sensor detecteert één respectievelijk vier
(verticaal of horizontaal) kaderbreedte(n) meer.
Aanwijzingen
• Zodra de camera-elektronica wordt ingeschakeld, verschijnen de
door LED's wit verlichte kaders samen met de LEDs van de
belichtingsmeter aan de onderste rand van het zoekerbeeld.
• In het midden van het zoekerveld ligt het rechthoekige
afstand-meetveld, dat lichter is dan het omliggende beeldveld.
Meer over de afstands- en belichtingsmeting staat in de
betreffende paragrafen.
NL
INFO
63