NL
DETECTIE OBJECTIEFTYPE
De 6-bit codering in de bajonet van de huidige Leica M-objectieven
stelt de camera in staat het geplaatste objectieftype te herkennen.
– Deze informatie wordt o.a. voor het optimaliseren van de
beeldgegevens gebruikt. Bijvoorbeeld wordt de randverduiste-
ring, die bijvoorbeeld bij groothoekobjectieven en grote
diafragmaopeningen bijzonder opvallend kan zijn, in de
beeldgegevens gecompenseerd.
– Bovendien wordt de informatie die deze 6-bit codering oplevert
in de Exif-gegevens van de opnamen weggeschreven. In de
uitgebreide opnamegegevens zal de brandpuntsafstand van het
objectief bovendien worden weergegeven.
– De camera schrijft bovendien een speciale, met behulp van het
belichtings-meetsysteem berekende globale diafragmawaarde in
de Exif-gegevens van de opnamen. Dit is onafhankelijk van het
feit of een gecodeerd of een ongecodeerd objectief of een
niet-M-objectief door middel van een adapter is geplaatst en ook
onafhankelijk van het feit of het objectieftype in het menu werd
ingevoerd of niet.
38
GEBRUIK VAN EEN LEICA M-OBJECTIEF MET 6-BIT-CODERING
Bij gebruik van een Leica M-objectief met 6-bit-codering kan de
camera het betreffende objectieftype automatisch instellen.
Daarom is een handmatige instelling niet nodig. Bij het plaatsen
van een gecodeerd Leica M-objectief schakelt de camera
automatisch om naar
, onafhankelijk van de vorige instelling.
Auto
Auto
GEBRUIK VAN EEN LEICA M-OBJECTIEF ZONDER
6-BIT-CODERING
Bij het gebruik van een Leica M-objectief zonder 6-bit-codering
moet het objectieftype handmatig worden ingevoerd.
▸
In het hoofdmenu
kiezen
Lens Detection
Lens Detection
▸
kiezen
Manual M
Manual M
▸
Geplaatst objectief uit de lijst kiezen
• Het overzicht toont objectieven met brandpuntsafstand,
diafragma en artikelnummer.
Aanwijzingen
• Het artikelnummer is bij veel objectieven op de tegenoverliggen-
de zijde van de scherptediepteschaal gegraveerd.
• De lijst vermeldt ook objectieven die zonder codering verkrijg-
baar waren (circa tot juni 2006). Objectieven van een latere
introductiedatum zijn uitsluitend gecodeerd verkrijgbaar en
worden daarom automatisch herkend.
• Bij gebruik van de Leica Tri-Elmar-M 1:4/16-18-21 ASPH. wordt
de ingestelde brandpuntsafstand niet aan de camerabehuizing
overgedragen en daarom ook niet in de Exif-gegevensrecord van
de opnamen vermeld. Desgewenst kunt u de betreffende
brandpuntsafstand echter ook met de hand invoeren.
• De Leica Tri-Elmar -M 1:4/28-35-50 ASPH. bezit daarentegen
de voor de inspiegeling van de geschikte lichtkaders in de zoeker
noodzakelijke mechanische overbrenging van de ingestelde
brandpuntsafstand naar de camera. Deze wordt door de
elektronica van de camera afgetast en voor correctie van deze
brandpuntsafstand gebruikt. Wegens gebrek aan ruimte staat in
het menu alleen een artikelnummer (11 625) vermeld.
Vanzelfsprekend ook de beide andere varianten (11 890 en 11
894) gebruiken en de in het menu ingestelde waarden gelden
hiervoor net zo.
EEN LEICA R-OBJECTIEF GEBRUIKEN
Bij het gebruik van een Leica R-objectief met behulp van de Leica
R-adapter M moet het objectieftype handmatig worden ingevoerd.
Bij het plaatsen van een Leica R-objectief schakelt de camera
automatisch om naar
, onafhankelijk van de vorige
Manual R
Manual R
instelling. Het objectieftype moet in de lijst worden gekozen.
▸
In het hoofdmenu
kiezen
Lens Detection
Lens Detection
▸
kiezen
Manual R
Manual R
▸
Geplaatst objectief uit de lijst kiezen
NL
39