Veiligheidsrelevante functies
3 Veiligheidsrelevante functies
1. Veilig ontluchten via een i/p--omvormer (beeld 1 pad
In de automatische modus vergelij kt de PD-regelaar (3) de werkelij ke waarde met het ge-
lij kstroomsignaal dat afkomstig is van de microcontroller van 4 tot 20 mA. In het geval van
een regelafwij king wordt de aandrij ving van de i/p-omvormer dusdanig gewij zigd, dat de
aandrij ving (1) belucht of ontlucht wordt. Als via de klemmen 11/12 en dus bij de i/p-om-
vormer geen signaal wordt uitgezonden (0 mA), dan treedt de veilige situatie in werking.
2. Veilig ontluchten door middel van de optie „Magneetventiel" (beeld 1 pad
Het magneetventiel (12) wordt met een spanningssignaal van 24 V DC aangestuurd. In-
dien één van de klemmen 81/82 geen signaal uitzendt (0 V DC), dan wordt de veilige
situatie ingesteld en ontlucht het magneetventiel (12) de uitgang van de i/p-omvormer
aan de atmosfeer. De aandrij ving wordt eveneens ontlucht.
3. Veilig melden van de eindpositie door middel van optie „Inductieve eindschakelaar"
(beeld 1 pad
Met de Inductieve eindschakelaar type SJ2-SN (NAMUR-schakelaar) wordt de ingestelde
eindpositie voor wat betreft de veiligheid op de klemmen 41/42 beoordeeld. Instellen
van de eindschakelaar, volgens.
Gedrag bij een veiligheidsanalyse
De veiligheidsanalyse wordt uitgevoerd door de i/p-omvormer of het magneetventiel en bij
storingen van de pneumatische hulpenergie. De klepstandsteller ontlucht de pneumatische
uitgang volledig aan de atmosfeer en daarmee de pneumatische aandrij ving. Als resultaat
daarvan beweegt de klep in de richting van het veiligheidspositie. De veiligheidspositie is af-
hankelij k van de veren in de aandrij ving „sluitend" of „openend".
Bij uitvallen van de pneumatische hulpenergie en bij activeren van het optionele magneetven-
tiel blij ven, met uitzondering van de regeling/besturing, alle overige apparaatfuncties met
inbegrip van Diagnose en HART
Info
De pneumatische uitgang van de klepstandsteller kan tevens door de software, bij v. door
vastlegging van een passende nominale waarde aan de atmosfeer ontlucht worden. Deze
procedure heeft geen veiligheidstechnische functie!
Beveiliging tegen confi guratiewij zigingen
De veiligheidsfunctie kan niet door de confi guratie uitgeschakeld of beïnvloed worden.
8
)
EB 8384-3.
®
-communicatie zoals positie en statusfeedback behouden.
)
SH 8384-3 NL
)