3.2.7
Prioriteit verzoek om warmte
Definitie van de prioriteiten
Parameter 2042 definieert de prioriteit tussen het sanitair warm
water en de verwarmingscircuits.
Er zijn vier modi beschikbaar:
0: Tijdsbepaalde prioriteit tussen de twee circuits. In geval
van gelijktijdig verzoek wordt eerst prioriteit gegeven aan
het sanitair circuit gedurende een tijd gedefinieerd door
parameter 2043. Wanneer de tijd is verstreken, gaat de
prioriteit naar het verwarmingscircuit (altijd gedurende
dezelfde tijd) en dit wordt afgewisseld totdat het verzoek
van een of beide circuits stopt;
1:
Prioriteit van het verwarmingscircuit;
2: Prioriteit van het sanitaire circuit (fabrieksinstelling).
3: Parallel. Gelijktijdige werking van beide circuits op
voorwaarde dat de vereiste toevoertemperatuur van het
sanitair circuit lager is dan of gelijk is aan het setpoint
dat vereist is door het verwarmingscircuit. Als de vereiste
temperatuur van het sanitair circuit hoger is dan het
setpoint van de verwarming, wordt de pomp van het
verwarmingscircuit uitgeschakeld en wordt er voorrang
verleend aan het sanitair circuit.
3.2.8
Speciale functies
Wanneer een speciale functie actief is, wordt een specifiek be-
richt weergegeven op het display van de bedieningsinterface
van het apparaat.
Bescherming activering pomp tijdens een sanitair verzoek
Als tijdens een sanitair verzoek de aanvoertemperatuur van de
brander lager is dan die van de boiler, wordt de pomp niet ge-
start.
Vorstbeveiliging
De functie van de antivriesbescherming is het systeem bescher-
men tegen bevriezing.
Wanneer de vorstbeveiliging actief is, verschijnt de melding
"AFro" op het display.
De volgende interventies zijn voorzien:
− Vorstbeveiliging ketel (Par. 2074): Als de temperatuur
van de aanvoersensor van het apparaat onder 5 °C daalt,
wordt de brander ingeschakeld en blijft deze branden
totdat de aanvoertemperatuur 10 °C overschrijdt (met de
externe sonde aangesloten, wordt de beveiliging alleen
geactiveerd met een buitentemperatuur van <10 °C).
− Vorstbeveiliging verwarmingscircuit (Par. 2075): Als de
brander 6 opeenvolgende uren uit blijft, worden de cir-
culatiepomp en de 3-wegs omschakelklep van het ap-
paraat gedurende 5 minuten geactiveerd. Als de tem-
peratuur van de aanvoersensor van het apparaat onder
5 °C daalt, wordt de brander ingeschakeld en blijft deze
branden totdat de aanvoertemperatuur 10 °C overschrijdt
(met de externe sonde aangesloten, wordt de beveiliging
alleen geactiveerd met een buitentemperatuur van <10
°C).
− Vorstbeveiliging sanitaire boiler (Par. 2076): Als de tem-
peratuur van de sonde van de boiler onder 5 °C daalt,
wordt de brander ingeschakeld en worden de circulatie-
pomp en de 3-weg omschakelklep geactiveerd. De bran-
der blijft ingeschakeld tot de temperatuur van de sonde
van de boiler hoger is dan 10 °C en de circulatiepomp
blijft werken gedurende de post-circulatietijd (Par. 2044).
Als de externe sonde is aangesloten, wordt de beveiliging
alleen geactiveerd bij externe temperaturen van <10 °C.
51
INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD