i Om verkeerde communicatie met de verbonden apparaten te vermijden, moeten de in het
project achterblijvende apparaten opnieuw worden geprogrammeerd. Het systeemoverzicht
toont de apparaten die opnieuw moeten worden geprogrammeerd (zie hoofdstuk 19. Bijla-
ge)
Wordt een apparaat uit het project verwijderd dat voor de eNet-server niet toegankelijk is, dan
blijven de informatie en parameters in het apparaat behouden. Met een installatiescan kan het
apparaat weer aan het project worden toegevoegd. Het apparaat kan met zijn informatie zoals
installatieplaats en -bereik en de ingestelde parameters aan het project worden toegevoegd of
vóór het toevoegen worden gereset.
Afbeelding 43: Functiekeuze, bijv. wissen van het apparaat uit het project
Werkwijze:
o
Op de knop Ě op de apparaattegel klikken (afbeelding 43).
Het functiekeuzevenster wordt geopend.
o
Functie Wissen kiezen.
Het apparaat wordt uit de installatieplaats verwijderd. Verbindingen met andere apparaten
en functionele bouwstenen worden gewist. Alle parameters van het apparaat worden naar
de standaardwaarden gereset.
12.4 Apparaat naar een andere installatieplaats verplaatsen
Apparaten kunnen naar een andere installatieplaats worden verplaatst. Op de apparaattegel en
in het overzicht wordt rekening gehouden met de nieuwe installatieplaats.
Werkwijze:
o
Op de knop Ě op de apparaattegel klikken.
Het functiekeuzevenster wordt geopend.
o
Functie Verplaatsen naar... kiezen.
Een venster met de gebouwstructuur verschijnt.
o
Nieuwe installatieplaats kiezen en met OK bevestigen.
Het apparaat wordt uit de installatieplaats verwijderd en op de nieuw gekozen installatie-
plaats ingevoegd.
i Bij de volgende programmering wordt de nieuwe installatieplaats naar het apparaat gezon-
den en opgeslagen.
12.5 Apparaat kopiëren
Apparaten inclusief parameterinstellingen kunnen worden gekopieerd en op een plek in de
gebouwstructuur worden opgeslagen.
Best. nr. 5301 00
Tabblad Apparaten
Pagina 60 van 142