Download Print deze pagina

Gira 5301 00 Handleiding pagina 59

Verberg thumbnails Zie ook voor 5301 00:

Advertenties

Het catalogusapparaat wordt vervangen door het apparaat uit de installatiescan en als
parametreerstatus van een uitroepteken voorzien. Parameters en verbindingen met andere
apparaten of functionele bouwstenen worden overgenomen.
i Bij de volgende programmering worden de parameters en verbindingen naar het apparaat
gezonden en opgeslagen. De parametreerstatus "vakje" wordt aangevinkt (zie hoofdstuk
3.4.2. Parametreerstatus van de apparaten).
12.2.4 Apparaat in de installatie vervangen
Wordt bijvoorbeeld een defect apparaat in de installatie door een nieuw apparaat vervangen,
dan moet dit apparaat ook in het project worden vervangen. Verbindingen en parameterinstellin-
gen worden door het apparaat in het project overgenomen.
i Blijft een te vervangen apparaat in de installatie zitten, dan kan dit storingen veroorzaken.
Het apparaat moet uit de installatie worden verwijderd of worden gereset (zie hoofdstuk
12.7. Apparaat resetten).
Werkwijze:
o
Nieuw apparaat in de programmeermodus zetten of de spanning onderbreken en herstel-
len.
o
Installatiescan uitvoeren (zie hoofdstuk 12.2.1. Installatiescan uitvoeren).
o
Installatieplaats op de navigatiebalk of uit de boomstructuur kiezen.
o
Op de knop đ op de apparaattegel klikken (afbeelding 42).
Het functiekeuzevenster wordt geopend.
o
echt apparaat vervangen kiezen en het betreffende apparaat met đ aan het project
toevoegen.
Door de weet-u-zeker-vraag met ja te beantwoorden, wordt het apparaat op de installatie-
plaats vervangen. Parameters en verbindingen met andere apparaten of functionele bouw-
stenen worden overgenomen.
i Bij de volgende programmering worden de parameters en verbindingen naar het apparaat
gezonden en opgeslagen.
12.2.5 Apparaat met gegevens toevoegen
Wordt een apparaat met gegevens zoals parameters en verbindingsgegevens met andere
apparaten naderhand aan het project toegevoegd, dan kunnen de apparaatgegevens worden
overgenomen of afgewezen. Als bijvoorbeeld een project wordt ingelezen en een apparaat in
het project is niet toegankelijk, dan kan het apparaat naderhand op deze manier aan het project
worden toegevoegd.
Werkwijze:
o
Apparaat in de programmeermodus zetten of spanning onderbreken en herstellen.
o
Installatiescan uitvoeren (zie hoofdstuk 12.2.1. Installatiescan uitvoeren).
o
Installatieplaats uit het gebouwoverzicht of op de navigatiebalk kiezen.
o
Op de knop đ op de apparaattegel klikken.
Nu verschijnt een venster met de mededeling dat het apparaat gegevens bevat.
o
Apparaatgegevens importeren kiezen.
Het apparaat wordt met de aanwezige gegevens aan het project toegevoegd en is nu in de
schema's en in het overzicht aanwezig.
i Apparaatgegevens resetten kiezen, om het apparaat zonder de gegevgens zoals para-
meters en verbindingsgegevens aan het project toe te voegen.
12.3 Apparaat uit project wissen
Wordt een apparaat uit het project verwijderd, dan worden alle verbindingen met andere appa-
raten gewist. Informatie zoals installatieplaats en -bereik wordt verwijderd en de parameters
worden gereset.
Best. nr. 5301 00
 
Tabblad Apparaten
Pagina 59 van 142

Advertenties

loading