STOPMANETTE
De stopmanette, welke
rechts
van
het instru-
mentenbord
(afb.
7)
is
gemonteerd, dient
om
de motor
af
te zetten door de manette omlaag
te
drukken. Wanneer
dit
geschiedt, wordt
de
stophefboom
van de brandstofinspuitpomp
in
de
nulstand gezet,
waardoor geen
brandstof-
inspuiting meer plaats
heeft.
UITLAATREMKNOP
Het voertuig
is
voorzien
van een
uitlaatrem.
Hiervoor
is
nabij
het
koppelingspedaal
in
de
vloer een knop (afb.
8)
aangebracht, welke
via
twee
luchtcilinders respectievelijk de
stophef-
boom
op de
brandstofpomp
en een
vlinderklep
in
de uitlaatleiding bedienen. Wordt deze knop
met
de linker voet
ingedrukt,
dan wordt
de
stophefboom in de nulstand getrokken en
de
vlinderklep
in de
uitlaatleiding
gesloten.
Er
heeft dan geen
brandstofinspuiting
meer
plaats
en
bovendien kunnen uitlaatgassen niet
ontwijken.
De motor
wordt dan aangedreven door het
in
beweging
zijnde voertuig.
Hierdoor
ontstaat
een
compressoreffect, hetwelk remmend
op
de motor
werkt
en het
voertuig
doet
vertragen.
STARTEN
Alvorens de motor te starten controleer eerst:
1
.
Oliepeil
in het
motorcarter met behulp van
de oliepeilstok (afb. 9).
Het
oliepeil
moet
altijd worden gecontroleerd, wanneer
de
motor
stilstaat.
Het niveau moet altiid
tus-
sen
de beide
merkstrepen op
de
peilstok
liggen
en
MAG NOOIT
BENEDEN
DE
ONDERSTE STREEP DALEN.
Voor
de
controle moet
de
peilstok
worden
afge-
veegd om vergissingen te
voorkomerì.
Voor het
geval
olie
moet
worden
bijge-
vuld, geven
wij de
volgende
raad:
Ge-
bruik, indien
het
ook
maar
enigszins
mo-
10