Werken met de machine
162
Trek de machine iets naar voren bij het omlaag brengen van de zaai-
schijven.
Rijd nooit achteruit als de zaaischijven in de grond zitten. De zaai-
schijven kunnen daarbij verstopt raken.
Breng de zaaischijven een stukje omhoog alvorens op het veld te
stoppen.
1. Klap de uitleggers en de markeurs in werkstand uit (zie hoofd-
stuk "Klap de uitleggers en markeurs in/uit", op pagina 148).
2. Schakel de turbine in en stel de vereiste luchtdruk in door ver-
stellen van het turbinetoerental.
Bij bediening van de functie „Voordraaien" (zie bedieningshand-
leiding AMATRON 3) worden de boringen van de separatie-
trommel met zaadkorrels afgesloten. Hierdoor kan de benodigde
luchtdruk zich opbouwen en worden gemeten.
Bij een afwijkende luchtdruk moet u controleren of alle boringen
met zaadkorrels zijn bedekt. Als dit niet het geval is, moet u de
machine-instellingen corrigeren.
3. Begin te rijden.
4. Controleer in AMATRON 3 de vereiste luchtdruk in de separatie.
5. Controleer de aflegdiepte en de korrelafstand van het zaadgoed,
alsmede de aflegdiepte van de meststof bij alle zaai-
/meststofschijven, corrigeer de diepte eventueel (zie hoofdstuk
„Zaadgoeddiepte en korrelafstand controleren", op pagina 128)
ο
na de eerste 100 m die op rijsnelheid zijn afgelegd
ο
na de overgang van lichte naar zware grond en omgekeerd
ο
periodiek, ten minste bij het navullen van de zaadgoedtank.
Als de zaadgoedtransportwegen verontreinigd zijn, kan er ver-
keerd gezaaid/gemest worden.
EDX 6000-TC BAH0047-4 09.14