3.20.5 Opstarten
Wanneer de pomp in bedrijf moet worden genomen, moeten de volgende checklist en procedure
in acht genomen worden:
c De pomp is gevuld met vloeistof.
c De pomp is voldoende voorverwarmd.
c De zuig- en perskleppen zijn volledig open.
c Start de pomp heel even en controleer de draairichting van de motor.
c Start de pomp en controleer het zuigen van de vloeistof (zuigdruk).
c Het toerental van de pomp is gecontroleerd.
c Uitlaatleiding en afdichtingen zijn gecontroleerd op lekkage.
c De juiste werking van de pomp is geverifieerd.
c Wanneer de pakkingsruimte te veel lekt, dient de druk van de bus aangepast te worden
(aanhalen).
3.20.6 Stilstand
Wanneer de pomp uit dienst moet worden genomen, moet de volgende procedure in acht
genomen worden:
c Schakel de motor uit.
c Sluit alle leidingen van de hulpvoorzieningen (verwarmings-/koelcircuit, circuit voor het
spoel-/spermedium).
c Wanneer het stollen van vloeistof moet worden voorkomen, dient de pomp gereinigd
te worden op het moment dat het product nog steeds vloeibaar is.
Zie ook hoofdstuk 3.22 Onderhoudsinstructies.
Opmerking! Wanneer de vloeistof terugstroomt vanuit de uitlaatleiding naar de pomp, kan de pomp
in omgekeerde richting draaien. Dit kan worden voorkomen door de afvoerleidingklep gedurende
de laatste omwentelingen te sluiten.
3.20.7 Abnormale werking
Opmerking! Wanneer een abnormale werking wordt vastgesteld of wanneer problemen optreden,
moet de pomp onmiddellijk buiten werking worden gesteld. Informeer alle verantwoordelijken.
c Voordat de pomp opnieuw wordt gestart, moet de oorzaak van het probleem worden bepaald
en moet het probleem worden verholpen.
42 | A.0500.452 - IM-TGGP/07.05 NL (04/2024)