•
Gebruik geen andere plaats voor
uw BG-meting (handpalm,
onderarm enz.) voor kalibratie,
omdat op een andere plaats
gemeten glucosewaarden kunnen
afwijken van een BG-waarde.
Gebruik voor kalibratie alleen een
BG-waarde die u met een vingerprik
hebt verkregen.
•
Gebruik alleen BG-waarden tussen
2,2–22,2 mmol/l voor kalibratie. Als
een of meer waarden buiten dit
bereik vallen, kalibreert de
ontvanger niet.
•
Gebruik voor de kalibratie dezelfde
bloedglucosemeter die u normaal
gesproken voor uw BG-metingen
gebruikt. Stap gedurende een
sensorsessie niet over op een
andere BG-meter. De
nauwkeurigheid van de
bloedglucosemeter en de strip kan
variëren tussen de verschillende
merken bloedglucosemeters.
•
Voordat u een BG-waarde voor
kalibratie meet: was uw handen,
controleer of uw glucoseteststrips
goed bewaard zijn en niet
verlopen zijn, en controleer of uw
bloedglucosemeter correct is
gecodeerd (indien vereist). Breng
het bloedmonster voorzichtig
aan op de teststrip en volg
hierbij de instructies bij uw
bloedglucosemeter of teststrips.
•
Zorg dat u uw bloedglucosemeter
gebruikt volgens de aanwijzingen
van de fabrikant om nauwkeurige
BG-waarden te verkrijgen voor de
kalibratie.
HOOFDSTUK 26 • CGM Problemen oplossen
243